In deze zaak gaat het om de toekenning van een WAO-uitkering aan appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van het Uwv. Appellante, die in het verleden als receptioniste/telefoniste heeft gewerkt, is sinds 1999 arbeidsongeschikt door psychische en lichamelijke klachten. Haar WAO-uitkering werd in 2005 ingetrokken, maar zij verzocht in 2010 om heropening van de uitkering wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid. Het Uwv wees dit verzoek af, wat leidde tot een rechtszaak. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, maar in hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de zaak opnieuw beoordeeld. De Raad oordeelde dat er geen relevante toename van beperkingen was vastgesteld binnen de wettelijke termijn. De Raad vernietigde het besluit van het Uwv wegens onjuiste motivering, maar liet de rechtsgevolgen in stand. De Raad oordeelde dat de bezwaarverzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden gedaan en dat de door appellante ingediende informatie niet voldoende was om aan te tonen dat haar beperkingen waren toegenomen. De Raad heeft het beroep van appellante gegrond verklaard en het Uwv veroordeeld tot betaling van proceskosten.