ECLI:NL:CRVB:2013:2953

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 december 2013
Publicatiedatum
19 december 2013
Zaaknummer
12-121 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een extra periodiek aan een ambtenaar in het kader van loopbaanbeleid en tekenbevoegdheid

In deze zaak gaat het om de toekenning van een extra periodiek aan appellant, die werkzaam is bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Appellant is op 1 maart 2009 aangesteld in de functie van medewerker en ingedeeld in schaal 8. Hij heeft verzocht om per 1 januari 2010 in schaal 9 te worden ingedeeld, omdat hem bij zijn aanstelling was toegezegd dat hij geen financieel nadeel zou lijden door zijn start met bezwaarzaken in plaats van eerste aanlegzaken. De minister heeft echter besloten om appellant per 1 februari 2010 een extra periodiek toe te kennen, maar niet de gevraagde indeling in schaal 9. Appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat uiteindelijk leidde tot een rechtszaak.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de minister terecht heeft gehandeld. De Raad oordeelt dat de toezegging die aan appellant is gedaan niet voldoende specifiek was om te concluderen dat hij per 1 januari 2010 in schaal 9 ingedeeld zou moeten worden. De Raad verwijst naar het loopbaanbeleid, waarin staat dat de overgang van schaal 8 naar schaal 9 afhankelijk is van zelfstandigheid en tekenbevoegdheid, en dat deze stap niet eerder dan na een jaar kan plaatsvinden. De Raad bevestigt dat de minister met de toekenning van de extra periodiek heeft voldaan aan zijn verplichtingen.

De uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant ongegrond had verklaard, wordt door de Centrale Raad van Beroep bevestigd. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, en dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De uitspraak is openbaar gedaan op 19 december 2013.

Uitspraak

12/121 AW
Datum uitspraak: 19 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van
30 november 2011, 10/7966 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, thans: de Minister van Veiligheid en Justitie (minister)
PROCESVERLOOP
Deze gedingen, die aanvankelijk mede zijn gevoerd op naam van de (toenmalige) Minister van Justitie, zijn in verband met een wijziging van taken voortgezet op naam van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en vervolgens de minister. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van minister, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de (toenmalige) Minister van Justitie en Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Namens appellant heeft mr. J.J. Slump, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Slump. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door H.J. Kleine.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is op 1 maart 2009 aangesteld bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst in de functie van [naam functie]. Bij zijn aanstelling is appellant ingedeeld in schaal 8, salarisschaal 1. Van 1 maart 2009 tot 1 juli 2009 heeft hij in bezwaar ‘[naam A.]’ behandeld, vanaf
1 juli 2009 eerste [naam B.] In november 2009 is appellant overgegaan van unit 193 naar unit 123.
1.2. Bij e-mail van 9 november 2009 heeft appellant verzocht hem op korte termijn, doch uiterlijk per 1 januari 2010, in schaal 9 in te delen. Aan dit verzoek ligt ten grondslag dat hem bij zijn aanstelling is toegezegd dat hij geen financieel nadeel zou lijden door zijn start met bezwaarzaken in plaats van eerste [naam B.]
1.3. Op 25 november 2009 hebben appellant en zijn unitmanager een gesprek gehad over dit verzoek. Blijkens het verslag van dat gesprek is aan appellant meegedeeld dat hij op het moment van vertrek uit unit 193 nog niet tekenbevoegd kon worden verklaard en dat het aan de nieuwe coach zou zijn om te bepalen wanneer hij tekenbevoegd kan worden. Appellant gaf te kennen dat, als hij vanaf het begin zou zijn ingezet op eerste aanlegzaken, hij de tekenbevoegdheid in die zaken al zou hebben gekregen. Hem is meegedeeld dat dit nooit met zekerheid kan worden vastgesteld. Om hem tegemoet te komen, is afgesproken dat hij, mocht hij per 1 februari 2010 nog niet tekenbevoegd zijn in eerste aanlegzaken, een extra periodiek krijgt. Verder is meegedeeld dat hij in dat geval geen periodiek zal ontvangen bij het daadwerkelijk tekenbevoegd worden in eerste [naam B.]
1.4. Bij besluit van 24 maart 2010 heeft de minister aan appellant met ingang van 1 februari 2010 een extra periodiek toegekend.
1.5. Met ingang van 1 april 2010 is aan appellant voor de eerste aanlegzaken tekenbevoegdheid verleend en is hij ingedeeld in Schaal 9, salarisnummer 0.
1.6. Bij besluit van 7 oktober 2010 (bestreden besluit) heeft het college, voor zover van belang, het bezwaar tegen het besluit van 24 maart 2010 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Aan het oordeel van de rechtbank over het in bezwaar gehandhaafde besluit van 24 maart 2010 ligt het volgende ten grondslag. Niet in geding is dat door het inzetten van appellant op de [naam A.] een vertraging is opgetreden voor het halen van de tekenbevoegdheid. Appellant heeft gesteld dat hem bij indiensttreding is toegezegd dat deze vertraging voor hem geen financiële nadelige consequenties zou hebben en dat hij daarom in de financiële positie zou worden gebracht als ware hij tekenbevoegd, dat wil zeggen dat hem uiterlijk per 1 januari 2010 schaal 9 zou worden toegekend. Van een toezegging zoals door appellant gesteld, is de rechtbank niet gebleken. Volgens het loopbaanbeleid is het bereiken van tekenbevoegdheid bepalend voor de indeling in de hogere schaal en uit de stukken komt slechts naar voren dat appellant op 25 november 2009 een extra periodiek per 1 februari 2010 is toegezegd. Deze toezegging is de minister met het besluit van 24 maart 2010 nagekomen.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen het onder 2 weergegeven oordeel en, samengevat, het volgende aangevoerd. De Adviescommissie bezwaarschriften Algemene wet bestuursrecht inzake personele gelegenheden Ministerie van Justitie (commissie), is van oordeel dat genoegzaam is komen vast te staan dat aan appellant is toegezegd dat hij in verband met zijn werkzaamheden met betrekking tot RANOV-procedures niet financieel zou worden benadeeld. De minister heeft dit advies bij het bestreden besluit overgenomen. Anders dan de rechtbank heeft overwogen, heeft de minister dus wel degelijk erkend dat appellant niet zou worden benadeeld door zijn afwijkende tewerkstelling. Indien appellant met eerste aanlegzaken was begonnen, zou hem uiterlijk per 1 januari 2010 tekenbevoegdheid zijn verleend. Appellant is door het besluit van 24 maart 2010 niet alleen niet bevorderd, maar zelfs benadeeld.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De overweging van de commissie in het advies dat genoegzaam is komen vast te staan dat aan appellant is toegezegd dat hij niet financieel zou worden benadeeld, kan hem niet baten. Ook indien moet worden aangenomen dat die toezegging is gedaan, is de Raad met de rechtbank van oordeel, dat hiermee niet is toegezegd dat appellant, ook zonder tekenbevoegdheid en in afwijking van het toepasselijke loopbaanbeleid, uiterlijk per 1 januari 2010 in schaal 9 zou worden ingedeeld. Daarvoor is de bedoelde toezegging te onbepaald.
4.2.
Uit de toelichting bij het loopbaanbeleid blijkt dat bij de functie Medeweker de eerste loopbaanstap de overgang is van begeleid functioneren (schaal 8) naar zelfstandig functioneren (schaal 9), dat bij deze stap het kernbegrip is zelfstandigheid, gekoppeld aan de tekenbevoegdheid en dat het in de rede ligt dat deze stap niet eerder plaatsvindt dan na een periode van één jaar. Tegen deze achtergrond bestaat geen grond voor de conclusie dat de minister niet heeft kunnen volstaan met een extra periodiek per 1 februari 2010. De enkele inschatting van appellant dat hij uiterlijk per 1 januari 2010 tekenbevoegd zou zijn geworden als hij in maart 2009 direct met eerste aanlegzaken was begonnen, leidt niet tot een ander oordeel.
4.3.
De stelling van appellant dat hij door het besluit van 24 maart 2010 niet alleen niet is bevorderd maar zelfs is benadeeld, kan de Raad niet volgen. Ook zonder die extra periodiek zou appellant immers per 1 april 2010 - per die datum is appellant tekenbevoegdheid voor de eerste aanlegzaken verleend - zijn ingedeeld in schaal 9 salarisnummer 0 (overeenkomend met schaal 8 salarisnummer 3).
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en E.J.M. Heijs en
J.N.A. Bootsma als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 december 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) B. Rikhof

HD