ECLI:NL:CRVB:2013:2932

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 december 2013
Publicatiedatum
19 december 2013
Zaaknummer
12-5909 WW-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de hoogte van de uitkering wegens betalingsonmacht en vakantiebijslag

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 18 december 2013, wordt de hoogte van de uitkering wegens betalingsonmacht van appellant besproken. Appellant, die in dienst was bij een werkgever die failliet ging, had het Uwv verzocht om de betalingsverplichtingen van de werkgever over te nemen. Het Uwv kende appellant een uitkering toe, maar hield geen rekening met de vakantiebijslag die de werkgever verschuldigd was. Appellant was van mening dat zijn loon van € 1.550,- netto exclusief vakantiebijslag was, terwijl het Uwv stelde dat het loon inclusief vakantiebijslag was. De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, maar in hoger beroep heeft de Raad geoordeeld dat het Uwv ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de vakantiebijslag. De Raad oordeelt dat het Uwv zelf had moeten vaststellen of het loon van appellant de vakantiebijslag omvatte, en dat het Uwv binnen zes weken na deze uitspraak het besluit van 10 augustus 2011 moet herstellen. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste vaststelling van de hoogte van de uitkering en de rol van civielrechtelijke vonnissen in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

12/5909 WW-T
Datum uitspraak: 18 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 oktober 2012, 11/3451 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats](appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. van Baaren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2013. Appellant is - met bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.K. Dekker.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is op 1 april 2010 in dienst getreden als [naam functie] bij [naam B.V.] (werkgever). Bij vonnis van 25 maart 2011 heeft de kantonrechter te Rotterdam werkgever onder meer veroordeeld tot betaling van € 1.550,- netto per maand vanaf de maand oktober 2010 over iedere maand dat de arbeidsovereenkomst na september 2010 nog voortduurt. Naar aanleiding van dit vonnis heeft appellant werkgever gesommeerd tot betaling over te gaan. Op 3 mei 2011 is werkgever in staat van faillissement verklaard. Bij brief van 9 juni 2011 heeft de curator de arbeidsovereenkomst van appellant met werkgever opgezegd.
1.2. Appellant heeft het Uwv verzocht de betalingsverplichtingen van de werkgever aan hem over te nemen. Bij besluit van 14 juli 2011 heeft het Uwv appellant een zogenoemde uitkering wegens betalingsonmacht toegekend. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, omdat hij zich niet kon verenigen met de hoogte van de uitkering, aangezien geen rekening is gehouden met de vakantiebijslag. Bij besluit van 10 augustus 2011 (bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar ongegrond verklaard. Appellant kan volgens het Uwv geen aanspraak maken op overname van vakantiebijslag, aangezien hij herhaaldelijk te kennen heeft gegeven dat het loon van € 1.550,- netto inclusief vakantiebijslag was. Bovendien heeft appellant nagelaten om zijn vordering in de civiele procedure bij te stellen, nadat werkgever had gesteld dat het loon van € 1.550,- netto exclusief vakantiebijslag was.
2.
De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat voor overneming slechts in aanmerking komen het loon en de vakantiebijslag die werkgever aan appellant verschuldigd was. Appellant heeft in de loonvorderingsprocedure gesteld dat de werkgever hem een loon verschuldigd was van € 1.550,- netto inclusief vakantiebijslag en heeft in het schriftelijk verweer van de werkgever, waarin is gesteld dat het overeengekomen loon van € 1.550,- exclusief vakantiebijslag was, geen aanleiding gezien zijn loonvordering bij te stellen. De kantonrechter heeft de vordering van appellant integraal overgenomen. Ook in het aanvraagformulier heeft appellant gesteld dat het loon inclusief vakantiebijslag was. Aan een door de civiele rechter in een arbeidsrechtelijk geschil gewezen vonnis moet naar het oordeel van de rechtbank door de bestuursrechter bijzondere betekenis worden gehecht. Afwijkingen van het civielrechtelijk gewijsde door de bestuursrechter kan daarbij alleen aan de orde zijn indien duidelijke en klemmende aanwijzingen daartoe dwingen. Van dergelijke aanwijzingen is volgens de rechtbank in het onderhavige geval niet gebleken.
3.
Appellant heeft in hoger beroep naar voren gebracht dat het door hem opgegeven loon van € 1.550,- netto exclusief vakantiebijslag was. Hij heeft erop gewezen dat werkgever dit ook schriftelijk heeft bevestigd. De omstandigheid dat appellant in de loonvorderingsprocedure geen vermeerdering van eis heeft ingesteld, wil niet zeggen dat het loon niet daadwerkelijk exclusief vakantiebijslag was. Volgens hem komen de bedragen van Suwinet overeen met het brutoloon van € 1.902,24 vermenigvuldigd met 1,08% in verband met de vakantiebijslag.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor de toepasselijke wettelijke bepalingen wordt verwezen naar overweging 3 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Partijen verschillen uitsluitend van mening over de vraag of de vakantiebijslag in het netto loon van appellant van € 1.550,- was inbegrepen.
4.3.
Voorop moet worden gesteld dat - anders dan de rechtbank heeft overwogen - de kantonrechter in het vonnis van 25 maart 2011 zich niet heeft uitgelaten over de vraag of het loon van appellant in- dan wel exclusief vakantiebijslag was. Nog daargelaten of de rechtbank met juistheid heeft overwogen wat de betekenis is van een civielrechtelijk vonnis in een procedure als de onderhavige, brengt dit met zich mee dat het Uwv niet kon afgaan op hetgeen de kantonrechter in het vonnis heeft overwogen, maar zelf diende vast te stellen of het loon van appellant de vakantiebijslag omvatte.
4.4.
Uit de omstandigheid dat appellant in de loonvorderingsprocedure de kantonrechter niet tevens heeft verzocht werkgever te veroordelen tot betaling van vakantiebijslag, kan niet worden afgeleid dat het overeengekomen loon van € 1.550,- netto (€ 1.902,24 bruto) de vakantiebijslag omvatte. Op grond van de beschikbare informatie is daarentegen voldoende vast komen te staan dat het loon exclusief vakantiebijslag was. In de - alleen door de werkgever ondertekende - arbeidsovereenkomst is immers bepaald dat het loon van de werknemer € 1.902,24 bruto per maand bedroeg, exclusief vakantiebijslag. Ook in het verweerschrift van de werkgever in de loonvorderingsprocedure heeft de werkgever uiteengezet dat het loon van € 1.902,24 het loon exclusief vakantiebijslag betrof. Dit komt overeen met de jaaropgave van de werkgever over 2010 en de in Suwinet opgenomen bedragen. Weliswaar zijn in Suwinet in de kolommen VT en opgebouwde VT geen bedragen vermeld, maar het SV-loon bedraagt € 2.059,09, hetgeen (nagenoeg) overeenkomt met het bruto loon van appellant vermeerderd met 8% vakantiebijslag. Het Uwv heeft geen andere verklaring kunnen geven voor de hoogte van de in Suwinet opgenomen bedragen, welke beduidend hoger zijn dan het brutoloon van appellant.
4.5.
Uit 4.4 volgt dat het Uwv ten onrechte bij de vaststelling van de hoogte van de uitkering wegens betalingsonmacht geen rekening heeft gehouden met de door de werkgever verschuldigde vakantiebijslag. Dat betekent dat het Uwv alsnog zal moeten vaststellen wat de omvang van dat recht is.
4.6.
Het Uwv zal daarom met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet worden opgedragen om met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 10 augustus 2011 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad in deze tussenuitspraak heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun als voorzitter en H.G. Rottier en
G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 december 2013.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) D.E.P.M. Bary

IJ