5.De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.1. Op grond van artikel 25 van de WW is de werknemer verplicht aan het Uwv op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald.
5.1.2. Op grond van artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW herziet het Uwv een besluit tot toekenning van uitkering of trekt het dat in indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting op grond van artikel 25 heeft geleid tot het ten onrechte of een te hoog bedrag verlenen van uitkering.
5.1.3. Op grond van artikel 36 van de WW wordt de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a onverschuldigd is betaald, door het Uwv teruggevorderd.
5.1.4. Op grond van artikel 31, eerste lid, van de ZW is de verzekerde die aanspraak maakt op ziekengeld en tevens loon, inkomsten uit arbeid anders dan in dienstbetrekking of ouderdomspensioen ontvangt, verplicht hiervan vóór de uitkering van ziekengeld op door het Uwv te bepalen wijze mededeling te doen.
5.1.5. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a van de ZW herziet het Uwv een besluit tot toekenning van ziekengeld of trekt hij dat in indien het niet of niet behoorlijk nakomen van een verplichting op grond van artikel 31 heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van ziekengeld.
5.1.6. Op grond van artikel 33, eerste lid, van de ZW wordt het ziekengeld dat als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 30a onverschuldigd is betaald, door het Uwv teruggevorderd.
5.2.1. Ter onderbouwing van het standpunt dat betrokkene in de betreffende periodes heeft gewerkt, heeft het Uwv zich gebaseerd op de onderzoeksrapporten van 13 mei 2011 en
15 augustus 2011. In verband met het onderzoek is [Bedrijf A.] twee keer gehoord, welke verhoren onderdeel uitmaken van de rapporten. De eerste maal, op 1 maart 2011, heeft [Bedrijf A.] verklaard dat de werknemers van [uitzendbureau] de gewerkte uren zelf registreren:
‘Per dag worden de gewerkte uren van het personeel door een van de jongens van het uitzendbureau opgeschreven op een werkbon. Dit is iedere keer weer iemand anders die dit opschrijft. Aan het eind van de week moeten de desbetreffende werknemers deze gewerkte uren achter hun naam en gewerkte uren voor accoord tekenen. (…) De gewerkte uren op deze lijst kloppen voor 100%. Dit weet ik zeker. De vaste mensen van het uitzendbureau ken ik zeker.’
5.2.2. [Bedrijf A.] heeft bij het tweede verhoor, op 12 augustus 2011, toen hem een kopie van een identiteitskaart van betrokkene werd getoond, verklaard:
‘Deze persoon ken ik. Die heeft bij mij via bij uitzendbureau [uitzendbureau]gewerkt. Dat is al weer een tijdje geleden. Ik weet dat hij zomers bij [naam firma] aan de [straatnaam]werkt in de paprika’s. Als hij bij mij werkt is het in de wintermaanden. Het is een beste vent. Ik had hem graag ook in de zomermaanden aan het werk gehad.’
5.2.3. [Bedrijf A.] heeft vervolgens herhaald dat de urenlijsten correct zijn en dat, als er gewerkte uren achter de naam en het sofinummer staan, betrokkene deze uren heeft gewerkt. Desgevraagd heeft hij stellig ontkend dat betrokkene in 2007/2008 niet voor hem zou hebben gewerkt. Eveneens heeft [Bedrijf A.] ontkend dat iemand anders op de naam en het BSN-nummer van betrokkene bij hem werkzaam is geweest.
5.3.Kopieën van de urenlijsten bevinden zich in het dossier. Daarop zijn de namen van de diverse werknemers met de hand aangebracht. Alle keren dat de naam van betrokkene op de lijsten voorkomt, is daarachter een handtekening geplaatst. De schrijfstijl van de namen verschilt, en ook is de naam van betrokkene enkele malen verkeerd geschreven in die zin dat aan zijn achternaam een ‘a’ is toegevoegd. De geplaatste handtekeningen verschillen, maar de onderlinge verschillen zijn niet zo groot dat het onwaarschijnlijk is dat die handtekening door betrokkene is geplaatst. Vergelijking van de in het dossier aanwezige handtekeningen op rijbewijs, identiteitskaart, werkbriefjes en aanvraag WW-uitkering, laat zien dat ook op die stukken de handtekening van appellant telkens verschillen vertoont.
5.4.De plaatsing op de urenlijsten, in combinatie met de stellige en gedetailleerde verklaring van [Bedrijf A.] over betrokkene en diens werkzaamheden, maakt dat het aannemelijk is dat betrokkene in de door appellant aangenomen periode in de genoemde omvang heeft gewerkt. Dat [naam directeur] dubbelzinnig zou hebben verklaard, doet daar niet aan af. Dat zich in het dossier een aantal kopieën van identiteitsbewijzen van appellant bevindt en dat appellant die zou hebben ingebracht - waar [Bedrijf A.] dat zou hebben nagelaten - heeft evenmin betekenis voor de overtuigingskracht van het hiervoor aangehaalde bewijs.
5.5.De rechtbank heeft de beroepen ten onrechte gegrond verklaard en de bestreden besluiten I en II ten onrechte vernietigd. De aangevallen uitspraak zal daarom worden vernietigd. Dat het door appellant verrichte onderzoek onzorgvuldig is geweest, is niet gebleken. De beroepen zullen daarom ongegrond worden verklaard.