ECLI:NL:CRVB:2013:1041

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
11-5302 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de verzekering voor de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ)

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Middelburg. De zaak betreft de aanvraag van betrokkene voor een uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ). Betrokkene had in januari 2005 een aanvraag ingediend wegens arbeidsongeschiktheid die was ontstaan op 2 oktober 2003. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat betrokkene recht had op een WAZ-uitkering. De Raad oordeelt dat betrokkene ten tijde van de aanvraag niet verzekerd was voor de WAZ, omdat zijn verzekering per 1 oktober 2004 was geëindigd. Dit was het gevolg van de wijziging van de wet die op 1 augustus 2004 in werking trad, waardoor alleen personen die voor deze datum arbeidsongeschikt waren geworden, nog in aanmerking kwamen voor een WAZ-uitkering. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van betrokkene ongegrond verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien om proceskosten te vergoeden.

Uitspraak

Centrale Raad van Beroep
11/5302 WAZ
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van
11 augustus 2011, 10/907 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[A. te B.] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. A.H. van Leeuwen, werkzaam bij Van Leeuwen advies te Veere, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Clemens. Betrokkene is verschenen bij zijn gemachtigde,
mr. Van Leeuwen.

OVERWEGINGEN

1.1. Betrokkene heeft in januari 2005 een aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) ingediend, wegens sedert
2 oktober 2003 bestaande arbeidsongeschiktheid. Na een medische en arbeidskundige beoordeling heeft appellant bij besluit van 3 juni 2005 aan betrokkene meegedeeld dat hij met ingang van 1 oktober 2004 geen recht heeft op een WAZ-uitkering, omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 25% bedraagt.
1.2. Bij wijzigingsformulier, ondertekent op 17 mei 2010, heeft betrokkene te kennen gegeven dat hij met ingang van juli 2009 minder is gaan werken, omdat zijn gezondheid is verslechterd. Bij besluit van 25 mei 2010 heeft appellant aan betrokkene meegedeeld dat hem geen
WAZ-uitkering wordt toegekend, omdat per 1 augustus 2004 de toegang tot de verzekering voor de WAZ is geëindigd. Daardoor komen alleen personen die voor 1 augustus 2004 arbeidsongeschikt zijn geworden, nog in aanmerking voor toekenning van een WAZ-uitkering. Nu betrokkene heeft aangegeven dat zijn gezondheid sedert juli 2009 is verslechterd, komt hij niet in aanmerking voor een WAZ-uitkering. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft appellant bij besluit van 13 oktober 2010 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapportage van verzekeringsarts M.B.F.A. Strik van
14 september 2010 ten grondslag.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, aan appellant opdracht gegeven om opnieuw op het bezwaar te beslissen en bepalingen gegeven omtrent de vergoeding van proceskosten en door betrokkene betaalde griffierechten. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat aan de behandeling van de WAZ-aanvraag en aan het bestreden besluit een inhoudelijke behandeling ten grondslag ligt. Dat appellant pas ter zitting heeft gesteld dat de aanvraag als een aanvraag in de zin van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) had moeten worden behandeld, zodat geen plaats is voor een inhoudelijke behandeling, acht de rechtbank in strijd met de goede procesorde. De rechtbank heeft vervolgens de zaak inhoudelijk beoordeeld aan de hand van het bepaalde in artikel 7, tweede lid, van de WAZ in samenhang met artikel 20, eerste lid, aanhef en onder b, van de WAZ. Naar het oordeel van de rechtbank staat thans niet buiten twijfel dat de toegenomen arbeidsongeschiktheid per juli 2009 voortvloeit uit een andere ziekteoorzaak dan die op grond waarvan betrokkene vanaf oktober 2003 arbeidsongeschikt was. Het bestreden besluit berust naar het oordeel van de rechtbank dan ook op een ondeugdelijke grondslag.
3.
In hoger beroep heeft appellant zich, onder verwijzing naar de rechtspraak van de Raad met betrekking tot de Wet van 6 juli 2004 tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen en enige andere wetten in verband met de beëindiging van de toegang tot die verzekering voor diegenen die op of na de inwerkingtreding van deze wet arbeidsongeschikt worden, Stb. 2004, 324 (Wet einde toegang verzekering WAZ) (LJN BI8575) (kort samengevat) op het standpunt gesteld dat de rechtbank de geëindigde verzekering van betrokkene heeft miskend.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Bij de Wet einde toegang verzekering WAZ, in werking getreden op 1 augustus 2004, is onder meer artikel 3 van de WAZ gewijzigd. Sedertdien luidt ingevolge artikel I, onder C, van de Wet einde toegang verzekering WAZ artikel 3, eerste lid, van de WAZ, voor zover hier van belang, als volgt:
“Verzekerd op grond van deze wet is de persoon die vóór de inwerkingtreding van artikel 1, onderdeel C, van de Wet einde toegang verzekering WAZ als zelfstandige, beroepsbeoefenaar of meewerkende echtgenoot arbeidsongeschikt is geworden:
. gedurende de periode waarover hij aanspraak maakt op een arbeidsongeschiktheidsuitkering in verband met die arbeidsongeschiktheid, doch uitsluitend omdat de wachttijd, bedoeld in artikel 7, tweede lid, op hem van toepassing is, geen recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft;
. (…)
. gedurende de periode waarover hij recht heeft op arbeidsongeschiktheidsuitkering in verband met die arbeidsongeschiktheid;
. (…)
. gedurende het tijdvak van vier weken, bedoeld in artikel 20, eerste lid, indien dat tijdvak is aangevangen vóór de inwerkingtreding van artikel 1, onderdeel C, van de Wet einde toegang verzekering WAZ.”
4.2.
Vastgesteld wordt dat op grond van het bepaalde in artikel I, onderdeel C, van de Wet einde toegang verzekering WAZ, met het in rechte vaststaande besluit van 3 juni 2005, de verzekering van betrokkene voor de WAZ met ingang van 1 oktober 2004 is geëindigd nu hij na de doorgelopen wachttijd geen recht op een uitkering ingevolge de WAZ heeft verkregen omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 25% was.
4.3.
Nu in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder e, van de WAZ de verzekering beperkt is tot personen wier arbeidsongeschiktheid vóór 1 augustus 2004 is ontstaan, kan de verzekering over de verkorte wachttijd van vier weken bedoeld in artikel 20 van de WAZ uiterlijk nog slechts op 31 juli 2004 aanvangen en eindigen in augustus 2004. Aangezien betrokkene in het formulier van 17 mei 2010 heeft ingevuld dat hij na de weigering van de uitkering per 1 oktober 2004 sedert juli 2009 opnieuw arbeidsongeschikt in de zin van de WAZ moet worden geacht, behoort hij op die grond evenmin tot de kring van verzekerden ingevolge de WAZ.
4.4.
De rechtbank heeft miskend dat betrokkene ten tijde hier in geding niet verzekerd was voor de WAZ en heeft derhalve ten onrechte toepassing gegeven aan de bepalingen van de WAZ.
4.5.
Appellant heeft bij het bestreden besluit op juiste gronden betrokkene niet in aanmerking gebracht voor een WAZ-uitkering.
4.6.
Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.5 is overwogen slaagt het hoger beroep en dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. De Raad zal zelf in de zaak voorzien en het beroep ongegrond verklaren.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en A.I. van der Kris en C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) K.E. Haan

QH