ECLI:NL:CRVB:2013:2880
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft appellant op 1 juni 2011 een aanvraag om bijstand ingediend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanvraag werd gedaan vanuit het adres [adres 1] te [woonplaats], waar appellant sinds 8 maart 2011 ingeschreven stond. Na de aanvraag heeft de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam dossieronderzoek verricht en appellant uitgenodigd voor een gesprek op 20 juni 2011, gevolgd door een huisbezoek. De bevindingen van dit huisbezoek, vastgelegd in een rapport op 21 juni 2011, leidden ertoe dat het college op 22 juni 2011 de aanvraag om bijstand afwees. Het college stelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij op het opgegeven adres woonde, wat essentieel is voor het vaststellen van het recht op bijstand.
Appellant ging in beroep tegen deze afwijzing, maar de rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep ongegrond in haar uitspraak van 11 januari 2012. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Tijdens de zitting op 5 november 2013 zijn partijen niet verschenen. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waarbij de periode van 1 juni 2011 tot en met 22 juni 2011 centraal stond. De Raad concludeerde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd dat hij op het opgegeven adres woonde. De bevindingen van het huisbezoek gaven aan dat appellant feitelijk op het adres van zijn dochter verbleef en niet op het opgegeven adres.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad benadrukte dat het aan de aanvrager is om duidelijkheid te verschaffen over zijn woon- en verblijfplaats en dat het bijstandverlenend orgaan deze informatie moet controleren. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.