ECLI:NL:CRVB:2013:2880

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2013
Publicatiedatum
17 december 2013
Zaaknummer
12-1327 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand wegens schending van de inlichtingenverplichting

In deze zaak heeft appellant op 1 juni 2011 een aanvraag om bijstand ingediend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanvraag werd gedaan vanuit het adres [adres 1] te [woonplaats], waar appellant sinds 8 maart 2011 ingeschreven stond. Na de aanvraag heeft de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam dossieronderzoek verricht en appellant uitgenodigd voor een gesprek op 20 juni 2011, gevolgd door een huisbezoek. De bevindingen van dit huisbezoek, vastgelegd in een rapport op 21 juni 2011, leidden ertoe dat het college op 22 juni 2011 de aanvraag om bijstand afwees. Het college stelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij op het opgegeven adres woonde, wat essentieel is voor het vaststellen van het recht op bijstand.

Appellant ging in beroep tegen deze afwijzing, maar de rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep ongegrond in haar uitspraak van 11 januari 2012. Appellant heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Tijdens de zitting op 5 november 2013 zijn partijen niet verschenen. De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waarbij de periode van 1 juni 2011 tot en met 22 juni 2011 centraal stond. De Raad concludeerde dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd dat hij op het opgegeven adres woonde. De bevindingen van het huisbezoek gaven aan dat appellant feitelijk op het adres van zijn dochter verbleef en niet op het opgegeven adres.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De Raad benadrukte dat het aan de aanvrager is om duidelijkheid te verschaffen over zijn woon- en verblijfplaats en dat het bijstandverlenend orgaan deze informatie moet controleren. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/1327 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
11 januari 2012, 11/4742 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. dr. G.P. Dayala, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 5 november 2013, waar partijen, met bericht, niet zijn verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 1 juni 2011 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend. Appellant heeft hierbij als woonadres [adres 1] te [woonplaats] opgegeven. Hij staat sinds 8 maart 2011 op dit adres ingeschreven.
1.2.
Naar aanleiding van zijn aanvraag heeft de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Amsterdam dossieronderzoek gedaan en appellant opgeroepen voor een gesprek op 20 juni 2011. Aansluitend heeft een huisbezoek plaatsgevonden. De bevindingen zijn neergelegd in een rapportage bevindingen huisbezoek van 21 juni 2011 en een rapport van 21 juni 2011. Het college heeft hierin aanleiding gezien om bij besluit van 22 juni 2011 de aanvraag af te wijzen.
1.3.
Bij besluit van besluit van 29 augustus 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 22 juni 2011 ongegrond verklaard. De besluitvorming berust op de grond dat appellant in strijd met de op hem rustende inlichtingenverplichting niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij woont op het door hem opgegeven adres, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De te beoordelen periode loopt in dit geval van 1 juni 2011 tot en met 22 juni 2011.
4.2.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Voor een juiste toepassing van de WWB is het van essentieel belang dat duidelijkheid bestaat over de woon- en verblijfplaats van de belanghebbende. In een aanvraagsituatie ligt het op de weg van de aanvrager hierover de nodige duidelijkheid te verschaffen. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de belanghebbende niet aan de inlichtingenverplichting voldoet, is dat een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg van het niet nakomen van die verplichting het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.3.
Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij gedurende de hier te beoordelen periode op het door hem opgegeven adres woonde. Uit het rapport van 21 juni 2011 blijkt dat appellant tijdens het gesprek voorafgaand aan het huisbezoek heeft verklaard dat hij woonachtig is op het adres van zijn dochter aan het [adres 1]. Hij verblijft daar zeven dagen per week en slaapt daar alle nachten. Tijdens het huisbezoek is vastgesteld dat er in de woning geen koelkast en levensmiddelen aanwezig waren en dat administratie van appellant ontbrak. Voorts wist appellant niet hoe de in de woning aanwezige televisie werkte en heeft hij tot tweemaal toe een verkeerde ruimte aangewezen waar volgens hem de wc zich zou moeten bevinden. Anders dan appellant heeft betoogd, bestaat er geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de in het rapport van 20 juni 2011 neergelegde bevindingen van het huisbezoek. De enkele stelling van appellant dat zijn administratie bij zijn dochter ligt omdat zij hem helpt met zijn administratie en dat een beschrijving van de inrichting van de keuken in het rapport ontbreekt, maakt het voorgaande niet anders.
4.4.
Uit 4.2 en 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en M. Hillen en A.M. Overbeeke als leden, in tegenwoordigheid van M. Sahin als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2013.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M. Sahin

IJ