In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. Appellante ontving sinds 16 juli 2001 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. De bijstand werd gewijzigd per 28 mei 2011, omdat haar oudste zoon de leeftijd van 18 jaar had bereikt en niet langer ten laste kwam. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze wijziging, wat leidde tot een bestreden besluit van 8 maart 2012 waarin het dagelijks bestuur het bezwaar ongegrond verklaarde.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het dagelijks bestuur op 1 november 2013 het besluit van 6 juli 2011 had ingetrokken, waarmee de bijstand van appellante ongewijzigd werd voortgezet naar de norm voor een alleenstaande ouder. Dit besluit kwam tegemoet aan de inhoudelijke bezwaren van appellante. De Raad stelde vast dat het belang bij een beoordeling in hoger beroep in beginsel verviel, maar dat appellante nog steeds belang had bij een vernietiging van de aangevallen uitspraak, omdat zij verzocht had om vergoeding van kosten in bezwaar en schadevergoeding.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd voor zover deze betrekking had op de wijziging van de bijstand per 28 mei 2011 en het beroep gegrond verklaard. Tevens werd het dagelijks bestuur veroordeeld tot vergoeding van de schade aan appellante, inclusief wettelijke rente, en tot betaling van de kosten van rechtsbijstand. De totale kosten werden begroot op € 2.185,-, en het dagelijks bestuur moest ook het griffierecht van € 157,- vergoeden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.C.F. Talman als voorzitter.