ECLI:NL:CRVB:2013:2854

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2013
Publicatiedatum
17 december 2013
Zaaknummer
13-2340 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag langdurigheidstoeslag 2012 na opgelegde maatregelen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. De appellant, die sinds 30 oktober 2007 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand, had op 17 januari 2012 een aanvraag ingediend voor een langdurigheidstoeslag voor het jaar 2012. Deze aanvraag werd op 1 februari 2012 door het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar afgewezen, omdat de appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor toekenning. Dit was het gevolg van maatregelen die in 2008 aan hem waren opgelegd vanwege zijn weigering om mee te werken aan een onderzoek naar zijn arbeidsmogelijkheden en het niet accepteren van aangeboden functies.

De rechtbank verklaarde het beroep van de appellant tegen het besluit van het college ongegrond. De appellant ging in hoger beroep en voerde aan dat de uitspraak van de rechtbank nietig was wegens onvoldoende motivatie en dat het college niet tijdig op zijn bezwaarschrift had beslist. De Raad voor de Rechtspraak heeft de overwegingen van de rechtbank overgenomen en bevestigd dat het college tijdig op het bezwaar had beslist. De Raad oordeelde dat de afwijzing van de langdurigheidstoeslag niet kan worden beschouwd als een punitieve sanctie, maar als een afwijzing op basis van de voorwaarden van de Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Wassenaar.

De Raad verwierp de beroepsgronden van de appellant en concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan door Y.J. Klik in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier.

Uitspraak

13/2340 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 maart 2013, 12/5098 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2013. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Schuurman.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontvangt sinds 30 oktober 2007 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Op 17 januari 2012 heeft appellant een aanvraag om langdurigheidstoeslag voor het jaar 2012 ingediend. Bij besluit van 1 februari 2012 heeft het college afwijzend op deze aanvraag beslist op de grond dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden voor het toekennen van een langdurigheidstoeslag, aangezien hij in de periode van vijf jaar voorafgaand aan de peildatum van 1 januari 2012 meerdere maatregelen opgelegd heeft gekregen, waardoor hij door eigen toedoen geen uitzicht heeft op inkomensverbetering.
1.2.
Bij besluit van 8 mei 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 februari 2012 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak onder meer het volgende overwogen, waarbij voor eiser appellant en voor verweerder het college moet worden gelezen:
“Ten aanzien van de gestelde termijnoverschrijding door verweerder overweegt de rechtbank als volgt. Het primaire besluit is bekendgemaakt op 1 februari 2012, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is begonnen op 2 februari 2012 en de laatste dag van die termijn viel op 14 maart 2012. Anders dan eiser meent, begint de termijn waarbinnen het bestuursorgaan op het bezwaar moet beslissen niet zodra het bezwaar is ingediend, maar, gelet op artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), na afloop van de bezwaartermijn. De termijn waarbinnen op het bezwaar moet worden beslist is daarmee begonnen op 15 maart 2012. Nu voor de behandeling van het bezwaarschrift een commissie is ingesteld zoals bedoeld in artikel 7:13 van de Awb vloeit uit artikel 7:10, eerste lid, van de Awb voort dat de laatste dag van die termijn in ieder geval niet eerder viel dan op 6 juni 2012. Verweerder heeft daarmee tijdig op het bezwaar beslist zodat van de verbeurte van een dwangsom geen sprake kan zijn.
Ter zitting heeft eiser aangevoerd dat geen sprake is van een adviescommissie zoals bedoeld in artikel 7:13 van de Awb, maar van een bezwaarcommissie, zodat de termijn waarbinnen op het bezwaar moest worden beslist zes en niet twaalf weken bedraagt. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt deze beroepsgrond niet, omdat de naam die aan de commissie gegeven wordt niet van belang is voor de vraag of zij als adviescommissie in de zin van artikel 7:13 van de Awb kan worden aangemerkt. Bepalend is of is voldaan aan de eisen die in dat artikel zijn gesteld. Eiser heeft niet gesteld, noch is gebleken, dat aan die eisen in dit geval niet is voldaan.
Voorts heeft eiser ter zitting nog aangevoerd dat het inschakelen van een adviescommissie niet nodig was.
De wetgever heeft, blijkens de Memorie van Toelichting bij artikel 7:13 van de Awb, de keuze of een adviescommissie ten behoeve van de beslissing op het bezwaar wordt ingesteld of niet gelaten aan de bijzondere regelgevers. Eiser heeft geen omstandigheden aannemelijk gemaakt die de rechtbank tot het oordeel leiden dat verweerder in dit geval niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken, zodat deze beroepsgrond faalt”.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat de uitspraak van de rechtbank nietig is omdat de uitspraak onvoldoende is gemotiveerd. Ter zitting heeft appellant betoogd dat het college niet tijdig op zijn bezwaarschrift heeft beslist en dat er geen sprake is van een adviescommissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellant heeft niet geweten dat het college de beslistermijn met toepassing van artikel 7:10, derde lid, van de Awb heeft verdaagd. Hij zou daar ook nooit mee hebben ingestemd omdat daarvoor redelijkerwijs geen grond was. Appellant heeft verder betoogd dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het ne bis in idem beginsel.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De Raad onderschrijft de hiervoor in 2 geciteerde overwegingen van de rechtbank, neemt deze over en maakt deze tot de zijne. De door appellant in hoger beroep aangevoerde beroepsgronden, welke neerkomen op een herhaling van hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd, brengen de Raad niet tot een ander oordeel. Het in hoger beroep ingenomen standpunt over de verdaging van de beslistermijn faalt, omdat het college binnen de beslistermijn op het bezwaar van appellant heeft beslist.
4.2.
Het betoog dat het bestreden besluit is genomen in strijd met het ne bis in idem beginsel, slaagt niet. Het beginsel is van toepassing op punitieve of bestraffende sancties. De afwijzing van de langdurigheidstoeslag 2012 kan echter niet worden beschouwd als een punitieve of bestraffende sanctie. Het betreft een afwijzende beslissing op een aanvraag, omdat appellant niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 2, tweede lid, aanhef en onder b, van de Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Wassenaar. Onder verwijzing naar de tussen partijen gewezen uitspraak van de Raad van 24 januari 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BV1876) staat immers vast dat in 2008 aan appellant maatregelen zijn opgelegd vanwege zijn weigering om mee te werken aan een onderzoek naar zijn arbeidsmogelijkheden, het geen gebruik te maken van de door het college aangeboden voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling en het niet accepteren van hem aangeboden functies. Gelet daarop had appellant op 1 januari 2012 geen zicht op inkomensverbetering als direct gevolg van eigen handelen of gemaakte keuzes.
4.3.
De beroepsgrond dat de aangevallen uitspraak onvoldoende is gemotiveerd, wordt verworpen. Appellant heeft in dit verband nog aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte niet op alle argumenten die hij had aangevoerd, is ingegaan. Uit de artikelen 8:69 en 8:77 van de Awb vloeit echter niet voort dat de rechtbank in haar uitspraak op alle argumenten afzonderlijk had moeten ingaan. De Raad ziet dan ook geen aanleiding de uitspraak om die reden te vernietigen.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Y.J. Klik in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2014.
(getekend) Y.J. Klik
(getekend) P.J.M. Crombach

HD