ECLI:NL:CRVB:2013:2850
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van bijstand en de vereisten voor tijdige aanvraag volgens de Wet werk en bijstand
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had op 1 juni 2011 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, maar deed dit niet zo spoedig mogelijk. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam verleende bijstand met terugwerkende kracht tot 15 juni 2011, maar verklaarde het bezwaar van de appellant tegen dit besluit ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop de appellant in hoger beroep ging.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellant zich op 1 juni 2011 bij het Uwv Werkbedrijf had gemeld, maar pas op 21 juni 2011 een formele aanvraag om bijstand indiende. De Raad oordeelde dat de appellant niet tijdig had gehandeld, aangezien er geen bijzondere omstandigheden waren die een latere indiening van de aanvraag rechtvaardigden. De appellant had aangevoerd dat een computerstoring en het aanvragen van een DigiD-code de indiening vertraagden, maar de Raad oordeelde dat deze argumenten niet overtuigend waren. Bovendien was er geen bewijs dat de computerstoring daadwerkelijk had plaatsgevonden.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad benadrukte dat bijstandsverlening in beginsel niet kan plaatsvinden over een periode voorafgaand aan de datum waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.C.F. Talman als voorzitter en E.C.R. Schut en P.W. van Straalen als leden, in aanwezigheid van griffier A.C. Oomkens.