ECLI:NL:CRVB:2013:2850

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2013
Publicatiedatum
17 december 2013
Zaaknummer
12-4618 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van bijstand en de vereisten voor tijdige aanvraag volgens de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant had op 1 juni 2011 een aanvraag om bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend, maar deed dit niet zo spoedig mogelijk. Het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam verleende bijstand met terugwerkende kracht tot 15 juni 2011, maar verklaarde het bezwaar van de appellant tegen dit besluit ongegrond. De rechtbank bevestigde deze beslissing, waarop de appellant in hoger beroep ging.

De Raad heeft vastgesteld dat de appellant zich op 1 juni 2011 bij het Uwv Werkbedrijf had gemeld, maar pas op 21 juni 2011 een formele aanvraag om bijstand indiende. De Raad oordeelde dat de appellant niet tijdig had gehandeld, aangezien er geen bijzondere omstandigheden waren die een latere indiening van de aanvraag rechtvaardigden. De appellant had aangevoerd dat een computerstoring en het aanvragen van een DigiD-code de indiening vertraagden, maar de Raad oordeelde dat deze argumenten niet overtuigend waren. Bovendien was er geen bewijs dat de computerstoring daadwerkelijk had plaatsgevonden.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank. De Raad benadrukte dat bijstandsverlening in beginsel niet kan plaatsvinden over een periode voorafgaand aan de datum waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen, tenzij bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.C.F. Talman als voorzitter en E.C.R. Schut en P.W. van Straalen als leden, in aanwezigheid van griffier A.C. Oomkens.

Uitspraak

12/4618 WWB
Datum uitspraak: 17 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 5 juli 2012, 12/327 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D. Matadien, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft met de gevoegde zaak 12/4617 WWB tussen dezelfde partijen plaatsgehad op 5 november 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Matadien. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. I. Plaisier. Voorts is verschenen
A. Baksoellah, tolk. In de gevoegde zaak 12/4617 WWB wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft zich op 1 juni 2011 bij Uwv Werkbedrijf gemeld voor het doen van een aanvraag om een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Op 15 juni 2011 heeft appellant zich daartoe wederom bij Uwv Werkbedrijf gemeld.
1.2.
Bij besluit van 22 juli 2011 heeft het college aan appellant met ingang van 15 juni 2011 bijstand verleend ingevolge de WWB naar de norm voor een alleenstaande.
1.3.
Bij besluit van 13 december 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 22 juli 2011 ongegrond verklaard. Het college stelt zich hierbij op het standpunt dat appellant na 1 juni 2011 niet zo spoedig als mogelijk een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Na de melding op 15 juni 2011 heeft appellant op 21 juni 2011 een aanvraag om bijstand ingediend. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die bijstandsverlening met - verdergaande - terugwerkende kracht rechtvaardigen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 44, eerste lid, van de WWB wordt bijstand toegekend vanaf de dag van melding, tenzij op die dag nog geen recht op bijstand bestaat. Het tweede lid bepaalt wanneer van een melding van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) of bij het college kan worden gesproken, terwijl het derde lid de mogelijkheid biedt dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag dat de aanvraag is ingediend indien de belanghebbende de aanvraag niet zo spoedig als mogelijk indient nadat hij zich heeft gemeld en hem dit te verwijten is.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak inzake toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB (CRvB 21 maart 2006, LJN AV8690) wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen of - in voorkomende gevallen - een aanvraag om bijstand heeft ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken indien bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen.
4.3.
Appellant heeft zich op 1 juni 2011 gemeld via internet. Op 21 juni 2011 heeft hij een aanvraag om bijstand ingediend. Dit is niet zo spoedig als mogelijk na de melding op 1 juni 2011.
4.4.
Appellant heeft aangevoerd dat de late indiening van de aanvraag niet verwijtbaar is. Na de melding op 1 juni 2011 lukte het hem niet om eerder dan 21 juni 2011 een aanvraag om bijstand in te dienen, omdat er ten tijde van de melding op 1 juni 2011 een computerstoring bij het Uwv Werkbedrijf was. Ook moest appellant opnieuw een DigiD-code aanvragen. Dit nam enige tijd in beslag. Deze beroepsgrond slaagt niet. Het college heeft aangevoerd dat een DigiD-code in juni 2011 niet nodig was voor het indienen van een bijstandsaanvraag. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat op 1 juni 2011 sprake is geweest van een computerstoring en evenmin dat een eventuele storing aan het tijdig schriftelijk of op een later tijdstip alsnog digitaal indienen van een aanvraag in de weg heeft gestaan.
4.5.
Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die bijstandsverlening met - verdergaande - terugwerkende kracht rechtvaardigen. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Appellant heeft onder verwijzing naar een uitkeringsspecificatie van april 2011 aangevoerd dat hij er gerechtvaardigd op kon vertrouwen dat zijn bijstand na
1 mei 2011 zou worden voortgezet. De uitkeringsspecificatie dateert echter van voor het verzoek van appellant de bijstand te beëindigen. De inhoud van deze specificatie vormt reeds gelet daarop geen bijzondere omstandigheid die terugwerkende kracht rechtvaardigt. Het betoog van appellant dat zijn persoonlijke omstandigheden ten tijde van de nieuwe aanvraag om bijstand gelijk waren aan de omstandigheden ten tijde van de beëindiging per 1 mei 2011 leidt niet tot een andere uitkomst.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en E.C.R. Schut en
P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van A.C. Oomkens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2013.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) A.C. Oomkens

RH