ECLI:NL:CRVB:2013:2844

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 december 2013
Publicatiedatum
17 december 2013
Zaaknummer
11-6783 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstand na echtscheiding en de gevolgen van niet tijdig bezwaar

In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Emmen, in verband met vermogen dat appellante heeft ontvangen uit de boedel na haar echtscheiding. Appellante ontving van 14 augustus 2003 tot 15 augustus 2008 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college heeft in een toekenningsbesluit aangegeven dat bijstand teruggevorderd kan worden indien appellante vermogen ontvangt dat het vrij te laten bedrag overschrijdt. Op 12 april 2010 heeft het college besloten om de ontvangen bijstand terug te vorderen, met een totaalbedrag van € 36.057,57 netto. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard door het college op 25 oktober 2010.

Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Assen, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting op 19 november 2013 is appellante niet verschenen, terwijl het college zich liet vertegenwoordigen door een advocaat. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellante niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 12 april 2010, waardoor dit besluit in rechte vaststaat. De Raad heeft overwogen dat er alleen ruimte is voor inhoudelijke toetsing als er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, maar appellante heeft geen dergelijke omstandigheden aangevoerd.

De Raad concludeert dat de rechtbank de eerdere uitspraak terecht heeft bevestigd en dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De Raad merkt op dat het college bereid is om het teruggevorderde bedrag te heroverwegen indien appellante met specifieke gegevens kan aantonen dat het college bij de berekening van het terugvorderingsbedrag onjuiste bedragen heeft gehanteerd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 17 december 2013.

Uitspraak

11/6783 WWB
Datum uitspraak: 17 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 13 oktober 2011, 10/827 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te[woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Emmen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Smit, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2013. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.F. Teune. Appellante is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante heeft vanaf 14 augustus 2003 tot haar vertrek naar Emmen op 15 augustus 2008 van het college bijstand op grond van de WWB ontvangen. Het college heeft in het toekenningsbesluit van 9 oktober 2003 meegedeeld dat de bijstand zal worden teruggevorderd onder meer indien zij uit de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap vermogen zal ontvangen waardoor het voor appellante geldende vrij te laten bedrag zal worden overschreden.
1.2.
Bij besluit van 12 april 2010 heeft het college de door appellante over de periode van
14 augustus 2003 tot 15 augustus 2008 ontvangen bijstand teruggevorderd in verband met uit de boedel ontvangen vermogen. Het terugvorderingsbedrag is vastgesteld op € 36.057,57 netto.
1.3.
Bij brief van 28 juni 2010 heeft appellante, onder verwijzing naar haar brief van 15 juni (lees april) 2010, gevraagd om uit te zoeken wat er is gebeurd met de van 1 april 2007 tot en met 2 maart 2008 betaalde kinderalimentatie. Daarop heeft het college bij besluit van 14 juli 2010 de terugvordering verlaagd met de over de periode van 1 april 2007 tot 1 maart 2008 ontvangen kinderalimentatie ten bedrage van € 8.553,47 en het terugvorderingsbedrag nader bepaald op € 27.504,10. Daartoe is overwogen dat een deel van de teruggevorderde bijstand reeds door de ex-echtgenoot van appellante was voldaan door de kinderalimentatie aan het college te betalen. Voorts is meegedeeld dat de brief van 15 juni (lees april) 2010 niet was ontvangen.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 25 oktober 2010 (bestreden besluit) heeft het college de tegen het besluit van 14 juli 2010 gerichte bezwaren ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De brief van 15 april 2010, waarnaar appellante in haar brief van 28 juni 2010 verwijst, is pas tegelijk met de brief van 28 juni 2010 door het college ontvangen. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij de brief van 15 april 2010 ook al eerder aan het college had verzonden. Dit betekent dat appellante tegen het besluit van 12 april 2010 niet tijdig bezwaar heeft gemaakt, zodat dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden. Dit laat onverlet de bevoegdheid van het college om vanwege nader verkregen inzichten over te gaan tot verlaging van het terugvorderingsbedrag, zoals in dit geval op de grond dat de door de ex-echtgenoot aan het college betaalde kinderalimentatie in mindering komt op de uitbetaalde bijstand.
4.2.
In een dergelijk geval kan evenwel niet, zoals appellante beoogt, door het instellen van beroep tegen dat besluit worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een eerste terugvorderingsbesluit. Er is alleen plaats voor inhoudelijke toetsing voor zover in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Appellante heeft aangevoerd dat het college is uitgegaan van een onjuiste berekening van de verstrekte bijstand. Dat zijn geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
4.3.
Voor inhoudelijke toetsing van het bestreden besluit is daarom geen plaats. Zeer bijzondere omstandigheden die dat in dit geval anders maken, zijn niet gesteld. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
4.5.
Geheel ten overvloede merkt de Raad nog het volgende op. Het college heeft aan de hand van de jaaroverzichten, zoals die zijn opgesteld aan de hand van het interne boekingssysteem, inzichtelijk gemaakt hoe het thans teruggevorderde bedrag is berekend. Het college heeft ter zitting meegedeeld dat het bereid is het teruggevorderde bedrag te heroverwegen, indien appellante met specifieke gegevens, bijvoorbeeld bankafschriften, kan aantonen dat het college bij het terugvorderingsbesluit is uitgegaan van onjuiste bedragen.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en
P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 december 2013.
(getekend) J.C.F. Talman
(getekend) P. Uijtdewillegen

IJ