ECLI:NL:CRVB:2013:2844
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Terugvordering van bijstand na echtscheiding en de gevolgen van niet tijdig bezwaar
In deze zaak gaat het om de terugvordering van bijstand door het college van burgemeester en wethouders van Emmen, in verband met vermogen dat appellante heeft ontvangen uit de boedel na haar echtscheiding. Appellante ontving van 14 augustus 2003 tot 15 augustus 2008 bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college heeft in een toekenningsbesluit aangegeven dat bijstand teruggevorderd kan worden indien appellante vermogen ontvangt dat het vrij te laten bedrag overschrijdt. Op 12 april 2010 heeft het college besloten om de ontvangen bijstand terug te vorderen, met een totaalbedrag van € 36.057,57 netto. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is ongegrond verklaard door het college op 25 oktober 2010.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Assen, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting op 19 november 2013 is appellante niet verschenen, terwijl het college zich liet vertegenwoordigen door een advocaat. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellante niet tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 12 april 2010, waardoor dit besluit in rechte vaststaat. De Raad heeft overwogen dat er alleen ruimte is voor inhoudelijke toetsing als er nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, maar appellante heeft geen dergelijke omstandigheden aangevoerd.
De Raad concludeert dat de rechtbank de eerdere uitspraak terecht heeft bevestigd en dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. De Raad merkt op dat het college bereid is om het teruggevorderde bedrag te heroverwegen indien appellante met specifieke gegevens kan aantonen dat het college bij de berekening van het terugvorderingsbedrag onjuiste bedragen heeft gehanteerd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 17 december 2013.