ECLI:NL:CRVB:2013:2828

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2013
Publicatiedatum
12 december 2013
Zaaknummer
12-5329 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van ZW-uitkering in verband met WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de herziening en terugvordering van een Ziektewet (ZW) uitkering van appellante, die ook een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had besloten dat de ZW-uitkering van appellante, die vanaf 12 mei 2010 was ontvangen, in mindering zou worden gebracht op de WAO-uitkering. Dit leidde tot een terugvordering van een bedrag van € 9.525,36 over de periode van 12 mei 2010 tot en met 6 maart 2011.

Appellante, bijgestaan door haar advocaat, voerde aan dat zij door psychische klachten niet in staat was om haar belangen redelijk te waarderen en dat zij niet had beseft dat zij teveel uitkering ontving. De rechtbank had eerder geoordeeld dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, ondanks de psychische klachten van appellante. De Centrale Raad bevestigde dit oordeel en oordeelde dat de psychische klachten van appellante niet het gevolg waren van de terugvordering, maar al eerder aanwezig waren.

De Raad overwoog dat het Uwv verplicht was tot terugvordering van onverschuldigd betaald ziekengeld, tenzij er dringende redenen waren om hiervan af te zien. De Raad concludeerde dat de omstandigheden van appellante niet voldoende waren om te spreken van dringende redenen, en dat de terugvordering rechtmatig was. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en het verzoek van appellante om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente werd afgewezen. De Raad achtte geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

12/5329 ZW
Datum uitspraak: 11 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
16 augustus 2012, 11/5297 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] wonende te[woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens appellante heeft mr. B.E. Crone, werkzaam bij Stichting Achmea Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Crone. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 15 november 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv, onder gegrondverklaring van de bezwaren van appellante tegen zijn besluiten van 23 mei 2011,
18 juli 2011 en 20 juli 2011, bepaald dat vanaf 12 mei 2010 de aan appellante ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekende uitkering in mindering wordt gebracht op de aan appellante verleende uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW). Voorts is bij het bestreden besluit bepaald dat de ZW-uitkering wordt herzien naar € 13,59 per dag en dat de over de periode van 12 mei 2010 tot en met 6 maart 2011 onverschuldigd betaalde
ZW-uitkering ten bedrage van € 9.525,36 wordt teruggevorderd.
2.1. In beroep heeft appellante aangevoerd dat haar niet kan worden verweten dat zij van
12 mei 2010 tot en met 6 maart 2011 ten onrechte ZW-uitkering heeft ontvangen. Door haar psychische klachten was zij niet in staat tot een redelijke waardering van haar belangen en heeft zij niet kunnen beseffen dat zij teveel uitkering ontving. Voorts heeft appellante aangevoerd dat zij door de terugvordering met ernstige financiële problemen wordt geconfronteerd. Appellante is van mening dat gezien haar psychische klachten en financiële problemen sprake is van dringende reden om van terugvordering af te zien.
2.2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak in de eerste plaats vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat het Uwv aan appellante onverschuldigd ziekengeld heeft betaald wegens het ontvangen van een WAO-uitkering. Voorts is overwogen dat gelet op het bepaalde in artikel 33, eerste lid, van de ZW het Uwv gehouden is onverschuldigd betaald ziekengeld terug te vorderen en dat ingevolge het vierde lid van dit artikel het Uwv bevoegd is om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien in het geval dringende redenen aanwezig zijn. Voor de uitleg van het begrip dringende redenen heeft de rechtbank gewezen op vaste rechtspraak van de Raad (ECLI:NL:CRVB:2008:BG8900 en ECLI:NL:CRVB:2005:AU3933), inhoudende dat die slechts gelegen kunnen zijn in de onaanvaardbaarheid van de gevolgen die de terugvordering voor de belanghebbende heeft. Het moet daarbij gaan om incidentele gevallen waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt.
2.3. De rechtbank heeft geoordeeld dat geen sprake is van dringende redenen, als hiervoor omschreven, onder verwijzing naar een rapport van 9 november 2011 van de bezwaarverzekeringsarts, waaruit volgt dat de psychische klachten van appellante niet zodanig ernstig zijn dat van terugvordering dient te worden afgezien. Voorts heeft appellante niet aannemelijk gemaakt dat terugvordering van het vermelde bedrag voor haar onaanvaardbare financiële of sociale gevolgen zal hebben. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat in het bestreden besluit is vastgesteld dat de aflossingscapaciteit van appellante nihil is en dat de invordering daarom is opgeschort.
3.
In hoger beroep heeft appellante, onder verwijzing naar hetgeen zij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht, aangevoerd dat zij zich niet kan vinden in het feit dat er een bedrag van € 9.525,36 wordt teruggevorderd over de periode van 12 mei 2010 tot en met 6 maart 2011. Het was voor appellante over die periode niet duidelijk dat zij teveel uitkering ontving. Appellante was door haar psychische klachten niet in staat tot een redelijke waardering van haar belangen. Dit blijkt, aldus appellante, ook uit de ingebrachte medische informatie.
4.
De Raad overweegt het volgende.
4.1.
Appellante heeft geen hoger beroep ingesteld tegen het oordeel van de rechtbank dat appellante onverschuldigd ziekengeld heeft ontvangen over de periode 12 mei 2010 tot en met 6 maart 2011, zodat in hoger beroep van de juistheid van dat oordeel moet worden uitgegaan. Mede gelet op het verhandelde ter zitting van de Raad gaat het appellante erom dat het Uwv van terugvordering van het over deze periode betaalde ziekengeld had behoren af te zien en dat de rechtbank ten onrechte haar beroep tegen die terugvordering ongegrond heeft verklaard. De Raad ziet zijn oordeelsvorming beperkt tot dit tussen partijen bestaand geschilpunt.
4.2.
Voor het wettelijk kader en de vaste rechtspraak van de Raad verwijst de Raad naar hetgeen onder 2.2 van deze uitspraak is vermeld. Anders dan appellante in het beroepschrift en ter zitting heeft aangevoerd is bij de beoordeling van de vraag of het Uwv op goede gronden tot terugvordering is overgegaan niet van belang of het appellante duidelijk was dat zij teveel ontving. Binnen het wettelijk kader van artikel 33 van de ZW is het Uwv verplicht tot terugvordering over te gaan, tenzij er dringende redenen zijn als bedoeld in het vierde lid van dit artikel, zoals uitgelegd in vaste rechtspraak van de Raad. In dat geval is het Uwv bevoegd van terugvordering geheel of gedeeltelijk af te zien.
4.3.
De vraag of sprake is van een dringende reden als hier bedoeld beantwoordt de Raad met de rechtbank ontkennend. De omstandigheid dat appellante door haar psychische klachten niet in staat was tot een redelijke waardering van haar belangen is, wat daarvan verder zij, niet een dringende reden, omdat die psychische klachten ook al aanwezig waren voordat zij kennis nam van de beslissing tot terugvordering en als zodanig niet een gevolg van de terugvordering zijn.
4.4.
Voor zover appellante bedoeld heeft te stellen dat haar psychische klachten door de terugvordering in onaanvaardbare mate zijn toegenomen mist deze feitelijke grondslag. De Raad wijst erop dat de bezwaarverzekeringsarts bij haar oordeelsvorming hieromtrent de beschikking had over de van de zijde van appellante ingebrachte informatie van medisch adviseur drs. H. Donkers, een brief van 1 november 2011 van GGZ Delfland en een brief van 10 juli 2009 van psychotherapeut drs. M.J. Nijholt en psychiater drs. R. Eendebak. Mede op basis hiervan is de bezwaarverzekeringsarts, naar aan haar rapport van 9 november 2011 valt te ontlenen, tot de conclusie gekomen dat er geen gegevens zijn waaruit blijkt dat appellante, doordat zij op de hoogte werd gesteld van de terugvordering, een ernstige psychische stoornis ontwikkeld heeft met volledig disfunctioneren. De Raad laat overigens in het midden of als hiervan wel sprake zou zijn geweest een dergelijke omstandigheid een dringende reden als hier bedoeld oplevert.
5.
Uit het vorenoverwogene volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6.
Nu het bestreden besluit van het Uwv als gevolg van de uitspraak van de Raad in stand blijft wijst de Raad het door appellante op grond van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gedane verzoek om schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente af.
7.
De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.S. van der Kolk en
D.J. van der Vos als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) K.E. Haan
IvR