ECLI:NL:CRVB:2013:2826

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2013
Publicatiedatum
12 december 2013
Zaaknummer
11-6528 WAO-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over toekenning WAO-uitkering en relevantie van arbeidsongeschiktheidsbeoordeling in het kader van ZW

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep, gedateerd 11 december 2013, wordt de toekenning van een WAO-uitkering aan appellant besproken. Appellant ontving sinds 31 januari 2000 een WAO-uitkering, die in 2001 werd ingetrokken omdat zijn arbeidsongeschiktheid onder de 15% was gedaald. Na een nieuwe ziekmelding in 2008 werd appellant opnieuw beoordeeld en kreeg hij per 29 december 2008 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar de klasse van 65 tot 80%. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, maar de Centrale Raad oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling in het kader van de Ziektewet (ZW) niet relevant is voor de WAO-beoordeling. De Raad stelt vast dat de beoordeling in het kader van de ZW niet alleen betrekking heeft op het eigen werk van appellant, maar ook op de laatstelijk voor hem geselecteerde functies in het kader van de WAO. Er is een niet nader gemotiveerd verschil van inzicht tussen de verzekeringsartsen in de WAO-beoordeling en de ZW-beoordeling, wat leidt tot de conclusie dat de onderbouwing van het bestreden besluit niet zorgvuldig is geweest. De Raad draagt het Uwv op om binnen zes weken het gebrek in het bestreden besluit te herstellen, rekening houdend met de overwegingen van de Raad.

Uitspraak

11/6528 WAO-T
Datum uitspraak: 11 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van
29 september 2011, 11/311 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.T. ‘t Jong, werkzaam bij Juridisch Steunpunt CG-Raad, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het Uwv heeft nadere stukken ingediend, waarop door appellant schriftelijk is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. ‘t Jong. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant ontving sinds 31 januari 2000 een uitkering op grond van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45% in verband met fysieke en psychische klachten. Met ingang van 1 januari 2001 is deze uitkering ingetrokken omdat de arbeidsongeschiktheid op die datum minder dan 15% bedroeg. Aan appellant is met ingang van 17 januari 2006 weer een WAO-uitkering toegekend nadat hij zich op 19 december 2005 - hij ontving toen een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) - met toegenomen klachten uit dezelfde oorzaak had ziek gemeld. Per 17 december 2007 is appellant minder dan 15% arbeidsongeschikt geacht, zodat zijn WAO-uitkering werd ingetrokken. Op 1 december 2008 - vanuit de situatie dat hij een WW-uitkering ontving - heeft appellant zich wederom ziek gemeld.
1.2. Naar aanleiding van zijn ziekmelding is appellant in het kader van een Ziektewetbeoordeling meermalen door verzekeringsartsen gezien en arbeidsongeschikt beoordeeld. Eerst op 11 juni 2010 heeft appellant een zogenaamde Amber-melding gedaan in verband met zijn verslechterde gezondheid per 1 december 2008.
1.3. Appellant is op 9 september 2010 door een verzekeringsarts gezien voor een verzekeringsgeneeskundige beoordeling van zijn klachten in het kader van de
WAO-beoordeling. De verzekeringsarts heeft aanleiding gezien een expertise te laten verrichten door het Zeeuws Bureau voor Toegepaste Psychologie (ZBTP). Mede naar aanleiding van het rapport van het ZBTP van 29/30 september 2010, heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat appellant lijdt aan een slaapapneu syndroom en dat hij benutbare mogelijkheden heeft voor matig zwaar fysiek/energetisch belastend werk en niet voor werk in nacht/avonddienst. In verband met de concentratieklachten is werk met veel deadlines/piekbelasting minder geschikt voor appellant. Omdat de klachten de afgelopen jaren niet wezenlijk zijn gewijzigd, geldt de belastbaarheid ook per vier weken na ziekmelding. Op basis van de door de verzekeringsarts vastgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft een arbeidsdeskundige berekend dat sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van 70,82%. Bij besluit van 19 november 2010 is aan appellant met ingang van 29 december 2008 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar de klasse 65 tot 80%.
1.4. Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 november 2010, heeft een bezwaarverzekeringsarts het dossier, waaronder de door appellant met zijn bezwaar meegestuurde medische informatie, bestudeerd, de hoorzitting bijgewoond en appellant medisch onderzocht. De bezwaarverzekeringsarts heeft aanleiding gezien om de door de primaire verzekeringsarts opgestelde FML aan te passen. Deze gewijzigde FML heeft niet geleid tot een wijziging van de arbeidsongeschiktheidsklasse omdat de bezwaararbeidsdeskundige weliswaar een drietal van de eerder geselecteerde functies heeft laten vervallen, maar er voldoende functies resteerden waarmee op appellant ongewijzigd de klasse 65 tot 80% van toepassing is. Bij besluit van 14 maart 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 19 november 2010 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat de belastbaarheid van appellant zorgvuldig is vastgesteld en dat met de in de FML opgenomen beperkingen op voldoende wijze aan de beperkingen van appellant is tegemoet gekomen. Er is geen aanleiding voor de door appellant bepleite urenbeperking. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat het feit dat appellant ter zake van de ziekmelding van 29 december 2009 eerst in het kader van de Ziektewet (ZW) is beoordeeld en arbeidsongeschikt is bevonden, niet betekent dat hij ook arbeidsongeschikt is voor de WAO, omdat het in de ZW gehanteerde criterium een ander is (geschiktheid voor zijn eigen werk in plaats van voor passend werk). Verder heeft de rechtbank overwogen dat uitgaande van de juistheid van de FML de bezwaararbeidsdeskundige voldoende deugdelijk heeft gemotiveerd dat de geselecteerde functies voor appellant passend zijn te achten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat in het kader van de ZW is geoordeeld dat begin januari 2009 geen sprake was van benutbare mogelijkheden voor het verrichten van arbeid en dat dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet zag op zijn eigen werk maar op arbeid in het algemeen. Appellant heeft in dit verband ook gewezen op het feit dat medio januari 2009 re-integratie zinloos werd geacht. Ook heeft appellant herhaald dat een urenbeperking aangewezen is en dat het voor hem niet mogelijk is de hele dag staand werk te verrichten. Vier uur staand of lopend werken op een dag, is maximaal, zodat de voor hem geselecteerde functie van medewerker logistiek te zwaar voor hem is.
3.2.
Het Uwv heeft in het verweerschrift gesteld dat het bestreden besluit berust op een juiste verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling. Bij brief van 5 maart 2013 heeft het Uwv de Raad laten weten dat de per 29 december 2008 geldende FML is herbeoordeeld naar aanleiding van een inmiddels geconstateerde reumatologische aandoening. De gewijzigde FML heeft echter niet geleid tot een andere arbeidsongeschiktheidsklasse per datum in geding.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling die in het kader van de ZW is verricht, niet relevant is voor die in het kader van de
WAO-beoordeling per 29 januari 2008 om reden dat in het kader van de ZW de arbeidsongeschiktheid voor het eigen werk is beoordeeld. Gelet op de uitkeringshistorie van appellant was voor de ZW-beoordeling niet de maatstaf zijn eigen werk, maar de laatstelijk voor hem in het kader van de WAO geselecteerde functies. In het rapport
ZW-claimbeoordeling van 5 januari 2009 staat dan ook als vraagstelling vermeld of verzekerde thans geschikt is voor andere passende arbeid of eerder geduide functies. Blijkens dit rapport is de verzekeringsarts van oordeel dat sprake is van een recidief depressief beeld en dat “de medische situatie van dien aard [is] dat er momenteel evident geen sprake is van benutbare mogelijkheden ten aanzien van het verrichten van arbeid”.
5.2.
Dit betekent dat er een niet nader gemotiveerd verschil van inzicht is tussen het standpunt van de verzekeringsartsen in het kader van de WAO-beoordeling, die immers een FML hebben opgemaakt, en dat van de verzekeringsarts in het kader van de ZW-beoordeling. De door de bezwaarverzekeringsarts in het rapport van 8 februari 2012 gegeven motivering dat er kennelijk onduidelijkheid was over de behandeling van appellant bij de Viersprong te Halsteren en dat overigens uit het ZW-rapport niet blijkt dat sprake is van een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’, is niet overtuigend. In het rapport van 5 januari 2009 staat vermeld dat appellant in december 2008 contact heeft gezocht met de Viersprong en dat is afgesproken dat hij eerst probeert er zelf uit te komen. Na drie maanden zal er dan een evaluatie plaatsvinden. De ZW-verzekeringsarts was er dus van op de hoogte dat appellant in januari 2009 niet onder behandeling was en zijn conclusie dat sprake is van een situatie van ‘geen benutbare mogelijkheden’ is er een zonder enig voorbehoud. Niet gebleken is dat de WAO-(bezwaar)verzekeringsartsen contact hebben opgenomen met de ZW-verzekeringsarts om na te gaan waarop het oordeel van de ZW-verzekeringsarts berustte en dit te betrekken bij hun beoordeling. Dit betekent dat de verzekeringsgeneeskundige onderbouwing van het bestreden besluit niet berust op zorgvuldig onderzoek en niet deugdelijk is gemotiveerd.
6.
De Raad ziet aanleiding met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv op te dragen de in 5.2 aangeduide gebreken in het bestreden besluit te herstellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met in achtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en R.E. Bakker en
K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) J.C. Hoogendoorn

NW