ECLI:NL:CRVB:2013:2825

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2013
Publicatiedatum
12 december 2013
Zaaknummer
11-6930 WIA-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over de geschiktheid van een regulier toilet voor zelfkatheterisatie in het kader van WIA-uitkering

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2013, wordt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage behandeld. Appellant, die na een bedrijfsongeval met een lumbale wervelfractuur en zenuwletsel arbeidsongeschikt is geraakt, ontving een WGA-uitkering. Na een herbeoordeling door een verzekeringsarts, werd vastgesteld dat appellant in staat was om werkzaamheden te verrichten, mits rekening werd gehouden met zijn beperkingen, waaronder de noodzaak tot katheteriseren. Het Uwv besloot dat appellant vanaf 19 december 2010 geen WGA-uitkering meer zou ontvangen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.

Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, waarbij hij stelde dat de incontinentieproblematiek onvoldoende was meegewogen. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde echter dat de FML correct was en dat appellant in staat was om de geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, maar in hoger beroep betwistte appellant dat een regulier toilet voldeed aan zijn behoeften voor katheterisatie.

De Raad oordeelt dat het Uwv onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de specifieke situatie van appellant. De bezwaarverzekeringsarts had niet onderzocht welk katheterisatiesysteem appellant gebruikte en hoeveel tijd hij hiervoor nodig had. De Raad draagt het Uwv op om de gebreken in het besluit te herstellen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van appellant en de vereisten voor toiletgebruik. De uitspraak benadrukt het belang van een gedegen verzekeringsgeneeskundig onderzoek in dergelijke zaken.

Uitspraak

11/6930 WIA-T
Datum uitspraak: 11 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 26 oktober 2011, 11/3926 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.H. de Haan, werkzaam bij Klaver Expertise, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend waarop door het Uwv schriftelijk is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2013. Appellant is verschenen bij mr. De Haan. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is op 10 oktober 2006 door een bedrijfsongeval waarbij hij een lumbale wervelfractuur met zenuwletsel heeft opgelopen, uitgevallen voor zijn werk als sloper. Aan appellant is met ingang van 7 oktober 2008 een WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend naar een arbeidsongeschiktheid van 100%. Met ingang van 7 juni 2009 ontvangt appellant een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2. Naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van appellant is hij op
25 augustus 2010 door een verzekeringsarts gezien voor een herbeoordeling. De verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat appellant in staat is om werkzaamheden te verrichten met een rugsparend karakter. Tillen, buigen en bukken dienen te worden beperkt. Daarnaast is langdurige statische belasting niet mogelijk en moeten zitten, staan en lopen kunnen worden afgewisseld. In verband met de problemen van de mictie en de stoelgang moet in de buurt van de werkplek een gelegenheid zijn waar hij sanitaire handelingen kan verrichten. Het onbeheersbare karakter van zijn mictie en stoelgangproblemen interfereert met functies waarbij hij voortdurend contacten met andere mensen heeft zonder de mogelijkheid van sanitaire voorzieningen gebruik te maken. De beperkingen die appellant heeft worden door de verzekeringsarts in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) neergelegd. In arbeidskundig onderzoek is vervolgens geconcludeerd dat op basis van deze FML voor appellant geschikte functies kunnen worden geselecteerd waarmee een verlies aan verdiencapaciteit van 14,10% resteert. Bij besluit van 18 oktober 2010 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij vanaf 19 december 2010 geen WGA-uitkering meer krijgt omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 oktober 2010 en hierbij een brief overgelegd van geneeskundig adviseur, chirurg A.C.L. Grubben van 15 november 2010, waarin deze te kennen geeft dat de incontinentieproblematiek onvoldoende bij de beoordeling door het Uwv is betrokken.
1.4. Een bezwaarverzekeringsarts heeft het dossier bestudeerd, de hoorzitting bijgewoond, appellant medisch onderzocht en informatie bij de behandelend sector ingewonnen. De bezwaarverzekeringsarts heeft de door de primaire verzekeringsarts opgestelde FML juist geacht. Voor wat betreft de incontinentieproblematiek heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van 10 maart 2011 vermeld dat katheteriseren op gezette tijden (eens per twee uur) een normale regulatie met de urineproductie met zich brengt en in een gewoon toilet kan plaatsvinden. Er is geen sprake van duidelijke stressincontinentie en met de beperkingen voor de rug is voldoende rekening gehouden met de blaasproblematiek. Ook met de ontlastingsproblematiek is voldoende rekening gehouden.
1.5. De bezwaararbeidsdeskundige heeft één van de geselecteerde functies laten vervallen en opnieuw het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) geraadpleegd. Op basis van de functies magazijn, expeditiemedewerker (SBC-code 111220), productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (SBC-code 267050) is berekend dat er geen verlies aan verdienvermogen is. Bij besluit van 24 maart 2011 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 oktober 2010 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het betreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant niet medisch heeft gemotiveerd dat een normaal toilet niet volstaat voor het katheteriseren en dat er ook overigens geen reden is voor twijfel aan de juistheid van de FML. Uitgaande van de juistheid van de FML, heeft de bezwaararbeidsdeskundige voldoende deugdelijk gemotiveerd dat de geselecteerde functies voor appellant passend zijn te achten.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat een normaal toilet niet voldoet aan de beperkingen van appellant. Appellant heeft een brief van Grubben van 28 maart 2012 ingestuurd, met als bijlage een brief van uroloog J.P.F.A. Heesakkers van 8 februari 2012, gericht aan Grubben, en een brief van medisch adviseur J.A.M. van Son van 26 oktober 2012. Zowel Grubben als Van Son geven te kennen dat appellant geen gebruik kan maken van een regulier toilet omdat hierin onvoldoende manipulatieruimte aanwezig is. Van Heesakkers heeft in zijn brief omschreven dat er verschillende systemen voor zelfkatheterisatie beschikbaar zijn. Natte katheters met een gesloten systeem kunnen in een normaal toilet met voldoende ruimte om te manipuleren en voorzien van voldoende mogelijkheden om de betreffende middelen te kunnen gebruiken en daarna ook netjes te kunnen deponeren, worden gebruikt zonder dat hierbij infecties ontstaan. Daarnaast heeft appellant aangevoerd dat het katheteriseren zoveel tijd in beslag neemt (elke twee uur ongeveer 20 tot 25 minuten), dat dit in machinegebonden werk niet van een werkgever kan worden gevergd.
3.2.
De bezwaarverzekeringsarts heeft bij rapporten van 15 mei 2012 en van 21 maart 2013 op de door appellant ingebrachte brieven gereageerd. Uit informatie van een incontinentieverpleegkundige heeft de bezwaarverzekeringsarts afgeleid dat voor de zelfkatheterisatie een regulier toilet met fonteintje passend is te achten. Mannen wordt geleerd zichzelf staande te katheteriseren om zo zelfstandig mogelijk te zijn. Hierbij is aanwezigheid van alleen een wasbak nodig om de handen te wassen. Onder bijvoeging van patiëntenvoorlichting heeft de bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat de precieze procedure afhankelijk is van het materiaal dat wordt gebruikt, maar dat de essentie van de handeling is het wassen van de handen, het uit de verpakking nemen van de katheter en het vlot inbrengen. Na lozing (al of niet rechtstreeks in het toilet) wordt de katheter eruit getrokken en weggegooid en is men klaar. Een proces dat minder dan vijf minuten neemt. Er kan van worden uitgegaan dat appellant deze handelingen routinematig kan verrichten. Dit levert bij een normale mictiefrequentie van eens per twee uur geen extra tijdsbelasting op binnen een regulier werkproces. De belastbaarheid van appellant wordt volgens de bezwaarverzekeringsarts in de FML van 25 augustus 2010 dan ook correct weergegeven.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Tussen partijen staat vast dat appellant gehouden is zichzelf eens in de twee uur te katheteriseren, waarbij partijen er echter over verdeeld zijn hoeveel tijd het katheteriseren in beslag neemt, of dit kan geschieden in een normaal toilet en of van een werkgever in redelijkheid kan worden verwacht appellant met zijn specifieke kenmerken in de geselecteerde functies te werk te stellen, al of niet na toepassing van een voorziening zoals een invalidentoilet.
5.2.
Anders dan de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de specifieke situatie van appellant. De oordeelvorming door de bezwaarverzekeringsarts is gebaseerd op algemene informatie over patiënten die zichzelf moeten katheteriseren. Niet uit te sluiten is echter dat appellant gelet op zijn situatie meer tijd nodig heeft dan de vijf minuten die volgens de bezwaarverzekeringsarts daarvoor nodig zijn. Zoals niet alleen appellant maar ook het Uwv heeft beschreven, zijn er verschillende katheterisatiesystemen. De bezwaarverzekeringsarts heeft niet onderzocht welk systeem door appellant wordt gebruikt, noch hoeveel tijd met de verschillende systemen is benodigd en evenmin of dit in het geval van appellant ook opgaat, mede gelet op de faecesproblematiek van appellant. Ook het oordeel van de bezwaarverzekeringsarts dat een regulier toilet voldoet aan de uitrustingseisen voor katheterisatie, berust op onvoldoende onderzoek naar de specifieke behoeften van appellant. Hetzelfde geldt overigens ook voor de ter zitting van de Raad door het Uwv geponeerde stelling dat een invalidentoilet wel zou voldoen aan deze behoeften.
5.3.
Het voorgaande brengt mee dat in verzekeringsgeneeskundig onderzoek alsnog aan de hand van de persoonlijke omstandigheden van appellant moet komen vast te staan hoeveel tijd appellant nodig heeft voor de zelfkatheterisatie, aan welke vereisten een toilet moet voldoen en of gelet op de uitkomsten van dit onderzoek de FML van 25 augustus 2010 de beperkingen van appellant correct weergeeft.
5.4.
Voor wat betreft het arbeidskundig onderzoek, stelt de Raad vast dat thans in de FML bij de items 2.11 en 3.10 de beperkingen van appellant in verband met toiletgebruik zijn neergelegd. Blijkens het Resultaat Functiebeoordeling is in de voor appellant geselecteerde functies bij deze items een signalering opgenomen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in het rapport van 22 maart 2011 de signaleringen op het item 3.10 categoraal toegelicht maar de signalering op 2.11 alleen voor SBC-code 267050 toegelicht. Afhankelijk van de uitkomsten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dient dit gebrek te worden hersteld. Eveneens mede afhankelijk van de uitkomsten van het verzekeringsgeneeskundig onderzoek dient in arbeidskundig onderzoek tevens te worden onderzocht of van een werkgever in redelijkheid kan worden verwacht appellant met zijn specifieke kenmerken te werk te stellen, mede gelet op de - eventueel - te treffen voorzieningen.
6.
De Raad ziet aanleiding met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv op te dragen de in 5.2 en 5.4 aangeduide gebreken in het bestreden besluit te herstellen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met in achtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en R.E. Bakker en
K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) J.C. Hoogendoorn
JvC