In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam. De appellante, woonachtig in Frankrijk, ontving een pensioen op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) en een pensioen van Nationale Nederlanden. De Centrale Raad heeft zich gebogen over de vraag of de inhouding van een buitenlandbijdrage op het pensioen van appellante rechtmatig was. Appellante stelde dat zij recht had op medische zorg in Frankrijk en dat er sprake was van een prevalerend recht, waardoor zij geen buitenlandbijdrage verschuldigd zou zijn. De Raad heeft vastgesteld dat uit de brief van de Commission de Recours Amiable van 28 april 2008 niet kan worden afgeleid dat appellante niet-verdragsgerechtigd is. De Raad concludeerde dat appellante recht heeft op zorg volgens het woonlandpakket en dat de woonlandfactor correct is toegepast. De Raad heeft eerder in een uitspraak geoordeeld dat er geen sprake is van een onevenredige behandeling van appellante in vergelijking met in Nederland woonachtige premieplichtigen. De Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de eerdere uitspraken van de rechtbank bevestigd. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.