In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de Ziektewet (ZW)-uitkering van appellant. De rechtbank Amsterdam had eerder op 18 april 2013 geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) terecht de ZW-uitkering van appellant per 4 juli 2008 had beëindigd, omdat hij geschikt werd geacht voor ten minste één van de functies die in het kader van de Wet WIA waren geduid. Appellant had zich ziek gemeld na een periode van werkloosheid en was van mening dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld over zijn beperkingen. De Raad heeft de bevindingen van de deskundige en de bezwaararbeidsdeskundige in overweging genomen en kwam tot de conclusie dat het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige voldoende basis bood voor de conclusie dat appellant per 4 juli 2008 geschikt was voor werk. De Raad onderschreef de motivering van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde.
Daarnaast werd er in de uitspraak aandacht besteed aan het verzoek van appellant om schadevergoeding wegens mogelijke overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De Raad constateerde dat er een aanzienlijke tijdsduur was verstreken sinds de ontvangst van het bezwaarschrift en dat de behandeling van de zaak mogelijk niet binnen een redelijke termijn had plaatsgevonden. Daarom werd besloten het onderzoek te heropenen om een nadere uitspraak te doen over het verzoek om schadevergoeding, waarbij de Staat der Nederlanden als partij in deze procedure werd aangemerkt.