ECLI:NL:CRVB:2013:2812

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 december 2013
Publicatiedatum
12 december 2013
Zaaknummer
12-2723 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om verschuivingsvergoeding voor diensten in het kader van de Politiewet 2012

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De appellant, werkzaam als medewerker Water bij de Dienst Waterpolitie, had een verzoek ingediend om een verschuivingsvergoeding voor zijn diensten op 27, 28 en 29 mei 2009. Dit verzoek werd afgewezen door de korpschef, die stelde dat er geen sprake was van een verschuiving in het dagrooster. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen deze afwijzing gegrond verklaard, maar de korpschef had vervolgens een nieuw besluit genomen waarin het bezwaar opnieuw ongegrond werd verklaard.

De appellant stelde dat hij pas kort voor de aanvang van zijn diensten op de gewijzigde aanvangstijden was geïnformeerd, en dat dit een verschuiving in het rooster betekende die recht gaf op een vergoeding. De Raad overwoog echter dat de tijdstippen van aanvang en einde van de dienst waren vastgesteld in het dagrooster en dat deze niet waren gewijzigd. De Raad concludeerde dat de appellant geen recht had op de verschuivingsvergoeding, omdat de vastgestelde tijden niet waren veranderd en de appellant geen recht kon ontlenen aan de indicatieve tijden in het perioderooster.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank voor zover deze was aangevochten en verklaarde het beroep tegen het nader besluit van de korpschef ongegrond. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter, en de leden E.J.M. Heijs en B.J. van de Griend, in aanwezigheid van griffier S.K. Dekker.

Uitspraak

12/2723 AW, 12/3971 AW
Datum uitspraak: 12 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 12 april 2012, 11/1387 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Minister van Veiligheid en Justitie, thans de Korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
In verband met de invoering van de Politiewet 2012 per 1 januari 2013 is, in zaken zoals deze, de korpschef als bevoegd gezag in de plaats getreden van de Minister van Veiligheid en Justitie, voorheen de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in diens hoedanigheid van beheerder van het voormalige Korps landelijke politiediensten (Klpd). Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de minister verstaan.
Namens appellant heeft mr. J. van Overdam hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft een nader besluit genomen. Appellant heeft schriftelijk op dit nadere besluit gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Overdam. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.M.G. Kho en A. Kozijn.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was ten tijde van belang werkzaam als medewerker Water bij de Unit Rivieren west van de Dienst Waterpolitie bij het Klpd. Hij had vakantieverlof van 7 mei 2009 tot
26 mei 2009.
1.2. Bij besluit van 6 april 2010 heeft de korpschef het verzoek van appellant om een verschuivingsvergoeding voor zijn diensten op 27, 28 en 29 mei 2009 afgewezen.
1.3. Bij besluit van 22 september 2011 (bestreden besluit) heeft de korpschef het bezwaar tegen het besluit van 6 april 2010 ongegrond verklaard.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd en de korpschef opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met in achtneming van de uitspraak.
2.2. Bij besluit van 29 juni 2012 (nader besluit) heeft de korpschef het bezwaar wederom ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich tegen overweging 5.3 van de aangevallen uitspraak gekeerd, waarbij de rechtbank heeft geoordeeld dat appellant niet kan worden gevolgd in zijn stelling dat sprake is van een verschuiving op de grond dat in het achtentwintigdagenrooster diensten stonden gepland op 27, 28 en 29 mei 2009 met aanvang van de dienst om 12.30 uur en einde van de dienst om 22.00 uur en vervolgens in het dagrooster de aanvangstijden van de dienst op deze dagen zijn vervroegd. Appellant heeft zich tevens tegen het nadere besluit gekeerd. Het standpunt van appellant komt, samengevat, op het volgende neer. Volgens het perioderooster, dat appellant voorafgaand aan zijn vakantie heeft geraadpleegd, zou zijn dienst op 27, 28 en 29 mei 2009 om 12.30 uur beginnen en om 22.00 uur eindigen. Na terugkomst van zijn vakantie heeft hij pas op maandag 25 mei 2009 bericht ontvangen dat zijn dienst op 27 mei 2009 al om 8.00 uur zou beginnen. Op 27 mei 2009 heeft hij vervolgens pas vernomen dat zijn dienst op 28 en 29 mei 2009 om 9.00 uur zou beginnen. Nu hem deze verschuivingen binnen vier dagen voor aanvang van de dienst bekend zijn geworden, is sprake van een verschuiving in het dagrooster en heeft hij recht op een verschuivingsvergoeding op grond van artikel 27b, eerste lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp). De verschuivingsvergoeding is in het leven geroepen om rust in de roosters te creëren.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het besluit van 29 juni 2012 wordt op de voet van het bepaalde in de artikelen 6:18, 6:19 en 6:24 van de Awb mede in de beoordeling betrokken.
4.2.
Ingevolge artikel 27b, eerste lid, van het Bbp wordt aan de ambtenaar die is ingedeeld in salarisschaal 12 of lager, een vergoeding toegekend als er sprake is van een verschuiving in de vastgestelde roosters, als bedoeld in artikel 12, negende, tiende of twaalfde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), indien de verschuiving plaatsvindt in het dienstbelang en geen verband houdt met een omstandigheid als bedoeld in artikel 2:2, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet.
4.3.
Ingevolge artikel 12, negende lid, van het Barp maakt het bevoegd gezag uiterlijk
28
dagen voor aanvang van de periode van 28 dagen waarop het betrekking heeft, het perioderooster bekend waarin op grond van artikel 4:2, derde lid, van de Arbeidstijdenwet de vrije zondagen en wekelijkse rust worden vastgesteld.
4.4.
Ingevolge artikel 12, twaalfde lid, van het Barp maakt het bevoegd gezag uiterlijk vier dagen voor de dag waarop dienst moet worden gedaan, het dagrooster bekend waarin wordt vastgesteld welke de tijdstippen zijn van aanvang en einde van de dienst. Een verschuiving van de vastgestelde tijdstippen van aanvang en einde van de dienst binnen deze vier dagen kan uitsluitend:
a. met instemming van de betrokken ambtenaar en na schriftelijke vastlegging of
b. indien op grond van artikel 2:2 of 2:5 van de Arbeidstijdenwet die wet niet van toepassing is.
4.5.
Anders dan appellant heeft aangevoerd, is van een verschuiving in het dagrooster geen sprake. De tijdstippen van aanvang en einde van de dienst zijn immers vastgesteld met het dagrooster van 23 mei 2009 en deze zijn nadien niet meer gewijzigd. Voor het recht op een verschuivingsvergoeding is niet bepalend dat appellant pas binnen de termijn van vier dagen kennis heeft genomen van de diensttijden op de betreffende dagen. Aan de omstandigheid dat in het perioderooster (ook wel achtentwintigdagenrooster) andere aanvangs- en eindtijden van de dienst waren opgenomen, kan appellant geen recht ontlenen. Het betrof hier slechts indicatieve tijden, zoals de korpschef heeft verklaard. Uit de artikelen 12, negende en twaalfde lid, van het Barp volgt dat de vaststelling van de tijdstippen van aanvang en einde van de diensttijden niet plaatsvindt in het perioderooster maar in het dagrooster.
4.6.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt en het beroep tegen het nader besluit ongegrond moet worden verklaard.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 29 juni 2012 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en E.J.M. Heijs en
B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 december 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) S.K. Dekker

HD