In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. Het geschil betreft de herziening en terugvordering van een WW-uitkering van appellant, die gedurende zijn uitkeringsperiode van 21 juli 2003 tot en met 11 september 2005 geen melding heeft gemaakt van zijn werkzaamheden als zelfstandige. Appellant had op werkbriefjes tot februari 2004 geen enkele melding gemaakt van zijn zelfstandige werkzaamheden en heeft daarna slechts een deel van de gewerkte uren opgegeven. De Raad oordeelt dat de rechtbank een te beperkte toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd door enkel te toetsen op nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. De Raad heeft vastgesteld dat appellant voldoende was voorgelicht door het Uwv over zijn verplichtingen en dat de afwijzing van zijn verzoek om herziening in overeenstemming was met de Handleiding die het Uwv hanteert. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.888,-.