ECLI:NL:CRVB:2013:2805

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 december 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
12-4576 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering na verzwijging van werkzaamheden als zelfstandige

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Groningen. Het geschil betreft de herziening en terugvordering van een WW-uitkering van appellant, die gedurende zijn uitkeringsperiode van 21 juli 2003 tot en met 11 september 2005 geen melding heeft gemaakt van zijn werkzaamheden als zelfstandige. Appellant had op werkbriefjes tot februari 2004 geen enkele melding gemaakt van zijn zelfstandige werkzaamheden en heeft daarna slechts een deel van de gewerkte uren opgegeven. De Raad oordeelt dat de rechtbank een te beperkte toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd door enkel te toetsen op nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. De Raad heeft vastgesteld dat appellant voldoende was voorgelicht door het Uwv over zijn verplichtingen en dat de afwijzing van zijn verzoek om herziening in overeenstemming was met de Handleiding die het Uwv hanteert. De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.888,-.

Uitspraak

12/4576 WW
Datum uitspraak: 11 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
23 juli 2012, 12/378 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Naam appellant] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.T. Dieters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2013. Voor appellant is
mr. Dieters verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F.H.M.A. Swarts.

OVERWEGINGEN

1.1. Bij besluit van 21 oktober 2008 heeft het Uwv een aan appellant verstrekte uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) over de periode van 21 juli 2003 tot en met
11 september 2005 herzien en een bedrag van € 42.385,06 aan over die periode onverschuldigd betaalde uitkering van appellant teruggevorderd. Appellant heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
1.2. Uit een onderzoek van de Nationale Ombudsman naar de handhaving door het Uwv in het project “Samenloop zelfstandigenaftrek en WW-uitkering” is gebleken dat in een aantal gevallen de informatievoorziening aan zelfstandigen gebrekkig of onjuist is geweest. Op instigatie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is in maart 2010 het zogeheten project herbeoordeling ZZP-dossiers gestart. In dat kader is op 16 juli 2010 een Handleiding opgesteld met een bijlage met toetsingscriteria die worden gehanteerd bij de herbeoordeling van eerder ten aanzien van ZZP-ers genomen besluiten tot herziening, terugvordering en invordering van WW-uitkering en tot het opleggen van een boete (bijlage bij Kamerstukken II, 32 500-XV, nr. 5, hierna: Handleiding).
1.3. Appellant heeft op 26 maart 2010 een verzoek gedaan om een herbeoordeling op grond van de Handleiding. Het verzoek van appellant is door het Uwv voorgelegd aan de Toetsingscommissie ZZP, die geadviseerd heeft het verzoek af te wijzen. Bij besluit van
21 december 2010 heeft het Uwv het verzoek van appellant afgewezen. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4. Op 14 maart 2012 heeft de zogenoemde Bezwaaradviescommissie ZZP advies uitgebracht. Deze commissie heeft vastgesteld dat appellant vanaf 21 juli 2003 werkzaamheden als zelfstandige heeft verricht en dat hij deze tot 23 februari 2004 in het geheel niet heeft vermeld. Vanaf 23 februari 2004 heeft appellant wel uren opgegeven maar minder dan hij feitelijk gewerkt had. De commissie heeft van doorslaggevend belang geacht dat appellant gedurende geruime tijd aan het Uwv in het geheel geen melding heeft gemaakt van zijn werkzaamheden op de werkbriefjes. Gelet op het feit dat appellant door zijn verzwijging onduidelijkheid heeft geschapen en ingrijpen door het Uwv heeft belemmerd, komt een beroep op onvoldoende voorlichting hem niet toe. Daardoor konden alle niet opgegeven uren, waaronder de indirecte uren, in de herziening en terugvordering worden betrokken. Het Uwv heeft bij besluit van 19 maart 2012 (bestreden besluit) dit advies gevolgd en het besluit van 21 december 2010 gehandhaafd.
1.5. Appellant heeft in beroep - kort samengevat - aangevoerd dat hij niet al op 7 juli 2003 goed is voorgelicht, waardoor het niet aangaat om hem van meet af aan ten volle af te rekenen op directe uren. Appellant stelt verder dat de uren die worden vermeld op de facturen van
31 juli 2003 en 25 oktober 2003 en die ten grondslag hebben gelegen aan het besluit van
21 oktober 2008, niet volledig aan die weken kunnen worden toegerekend.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat, omdat appellant geen bezwaar had gemaakt tegen het herzienings- en terugvorderingsbesluit van 21 oktober 2008, dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden en het bestreden besluit daarom niet kan worden getoetst alsof het een oorspronkelijk besluit was.
De rechtbank oordeelde dat het oorspronkelijke besluit van 21 oktober 2008 tot uitgangspunt moest worden genomen en heeft zich in beginsel beperkt tot de beoordeling of sprake was van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en zo ja, of het Uwv daarin aanleiding had moeten zien om het besluit te herzien. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden geen sprake is geweest en dat daarom niet kan worden gezegd dat het Uwv niet in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de herziening en de terugvordering te handhaven.
2.2. Vervolgens heeft de rechtbank niettemin verwezen naar hetgeen ter zitting door het Uwv is verklaard over het feit dat bij de genoemde herbeoordeling wel is getoetst aan de Handleiding. Wat die toets betreft heeft de rechtbank geoordeeld dat in de stukken geen steun is te vinden voor het standpunt van appellant dat hij op 7 juli 2003 niet al door het Uwv was in- en voorgelicht over de oriëntatieperiode. Volgens de rechtbank was appellant al op
2 juli 2003 in bezit van de folder “kan ik voor mezelf beginnen”, zodat het hem redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat alle uren die besteed werden aan activiteiten, verband houdend met werkzaamheden als zelfstandige, moesten worden opgegeven.
De stelling met betrekking tot de twee facturen uit 2003, waarop een onjuist aantal gewerkte uren zou staan, was niet met concrete en verifieerbare stukken onderbouwd.
3.
Appellant heeft in hoger beroep de gronden herhaald die hij aan zijn beroep ten grondslag heeft gelegd. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 31 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY1787, heeft hij verder gesteld dat de rechtbank een te beperkte toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd door uitsluitend het oorspronkelijke besluit van 21 oktober 2008 als uitgangspunt te nemen en zich te beperken tot nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. In de uitspraak van 31 oktober 2012 genoemd onder 3, is overwogen dat de Handleiding een aantal nieuwe algemene regels bevat, die worden aangemerkt als buitenwettelijk, begunstigend beleid, dat jegens belanghebbenden op consistente wijze moet worden toegepast. Met dat beleid is in de daarvoor in aanmerking komende gevallen wijziging of herroeping van eerder genomen besluiten uitdrukkelijk beoogd, ook indien die besluiten al in rechte onaantastbaar zijn geworden. Dit betekent niet dat de bestuursrechter de motivering van het bestreden besluit kan toetsen en kan beoordelen of gehele of gedeeltelijke afwijzing van het verzoek om herziening in overeenstemming met de Handleiding is.
4.1.2. Het bestreden besluit is het resultaat van een herbeoordeling volgens de in de Handleiding omschreven criteria. Gelet hierop moet worden geoordeeld dat de rechtbank, door expliciet te toetsen of sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, een te beperkte toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd. In zoverre slaagt het hoger beroep. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad beoordelen of door het Uwv in overeenstemming met het in de Handleiding neergelegde beleid is gehandeld.
4.2.
Appellant heeft gedurende de uitkeringsperiode van 21 juli 2003 tot en met 11 september 2005 op de werkbriefjes, die duidelijke vragen bevatten over het verrichten van werkzaamheden en de hoedanigheid waarin dat gebeurt, tot februari 2004 geen melding gemaakt van zijn werkzaamheden als zelfstandige. Wel heeft appellant daarna op de werkbriefjes ingevuld dat hij 7 dan wel 8 uur per week werkzaam was voor zijn eigen bedrijf, terwijl hij feitelijk meer uren als zelfstandige werkzaam is geweest. Niet gebleken is dat deze verzwijging van (een deel van) de door hem gewerkte uren een gevolg is van onvoldoende adequate informatie van de zijde van het Uwv. Integendeel, gebleken is dat appellant op 2 juli 2003 in een persoonlijk gesprek over de oriëntatiefase, uitgebreid is in- en voorgelicht over werken als zelfstandige en ook een folder heeft ontvangen “kan ik voor mijzelf beginnen”. Gelet op deze omstandigheden is de afwijzing van het verzoek om herziening in overeenstemming met paragraaf 2.1 van de Handleiding.
4.3.
Uit 4.1.1 tot en met 4.2 volgt dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd. Het beroep tegen het bestreden besluit zal ongegrond worden verklaard.
5.
Er is aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. De kosten voor verleende rechtsbijstand in beroep worden begroot op € 944,- en in hoger beroep op
€ 944,-, in totaal dus € 1.888,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 19 maart 2012 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.888,-;
  • bepaalt dat het Uwv het door appellant in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 157,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en C.C.W. Lange en F.A.M. Stroink als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 11 december 2013.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) D.E.P.M. Bary

RB