ECLI:NL:CRVB:2013:2803

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2013
Publicatiedatum
11 december 2013
Zaaknummer
12-6687 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en afwijzing verzoek om uitstel in hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die in september 2004 uitviel voor haar werkzaamheden als apothekersassistente vanwege psychische klachten, had in 2007 een verzoek ingediend voor een WIA-uitkering. Dit verzoek werd afgewezen omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Appellante maakte destijds geen bezwaar tegen deze beslissing. In 2011 verzocht zij het Uwv om terug te komen op dit besluit, maar dit verzoek werd afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.

De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarop zij in hoger beroep ging. In hoger beroep voerde appellante aan dat haar verzoek om uitstel van de zitting in de rechtbank ten onrechte was afgewezen. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht het verzoek om uitstel had afgewezen, omdat appellante haar financiële situatie niet voldoende had onderbouwd en de wijziging van de dossierstukken geen inhoudelijke veranderingen met zich meebracht.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de argumenten van appellante niet konden worden aangemerkt als relevante nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om terug te komen van het besluit van 16 februari 2007 af. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.J.T. van den Corput als voorzitter, en de leden J.S. van der Kolk en J. Riphagen, in aanwezigheid van griffier M.P. Ketting.

Uitspraak

12/6687 WIA
Datum uitspraak: 4 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
5 november 2012, 12/1401 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend waarop door appellante bij brief van
15 februari 2013 is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2013. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is in september 2004 met onder andere psychische klachten uitgevallen voor haar werkzaamheden als apothekersassistente. Bij besluit van 16 februari 2007 heeft het Uwv geweigerd appellante met ingang van 19 september 2006 een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Tegen dit besluit heeft appellante destijds geen bezwaar gemaakt.
1.2. Bij brief van 12 december 2011 heeft appellante het Uwv verzocht om terug te komen van het besluit van 16 februari 2007. Ter ondersteuning van dit verzoek heeft zij onder meer het rapport van 10 juni 2010 van psychiater J. Rübsaam overgelegd, welk rapport op verzoek van de rechtbank in een eerdere procedure van appellante was opgesteld.
1.3. Bij besluit van 6 maart 2012 heeft het Uwv, met toepassing van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), het verzoek van appellante afgewezen. Het Uwv heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat niet is gebleken van nieuwe feiten en/of veranderde omstandigheden die ertoe nopen om terug te komen van het besluit van 16 februari 2007.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante, op grond van artikel 7:1a, eerste lid, van de Awb rechtstreeks, ingediende beroep tegen het bestreden besluit, ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek om uitstel van de zitting van de rechtbank van 18 september 2012 heeft afgewezen. Zij heeft voorts in hoger beroep in essentie herhaald hetgeen zij eerder in de procedure naar voren heeft gebracht.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Verzoek om uitstel
4.1.
Het door appellante op 17 september 2012 gedane verzoek om uitstel steunde op twee gronden. Appellante stelde in haar verzoek dat zij niet over de financiële middelen beschikte om de zitting bij de rechtbank bij te wonen. Daarnaast wilde appellante van het Uwv de beschikking krijgen over een overzicht van de gewijzigde kenmerken van haar dossierstukken bij het Uwv.
4.2.
Appellante wordt niet gevolgd in haar standpunt dat de rechtbank ten onrechte haar verzoek om uitstel heeft afgewezen. De stelling met betrekking tot haar financiële situatie heeft zij niet met concrete gegevens onderbouwd. Voorts wordt geoordeeld dat, nu het wijzigen van de kenmerken van de dossierstukken niet heeft geleid tot inhoudelijke veranderingen van de processtukken, appellante door de weigering van het verzoek om uitstel niet in haar procesbelang is geschaad. De rechtbank heeft terecht het verzoek om uitstel afgewezen.
Weigering terug te komen van besluit van 16 februari 2007
4.3.
De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat hetgeen appellante naar voren heeft gebracht ter onderbouwing van haar standpunt, niet kan gelden als te dezen relevant te achten nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 van de Awb. De overwegingen in de aangevallen uitspraak worden volledig onderschreven en de Raad maakt deze tot de zijne. Met de rechtbank wijst de Raad erop, dat Rübsaam slechts over een geleidelijke toename van beperkingen bij appellante per september 2006 spreekt. Het verzoek van appellante om terug te komen van het besluit van 16 februari 2007 is dan ook terecht en op goede gronden afgewezen.
4.4.
De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en
J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 december 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) M.P Ketting

RB