Uitspraak
mr. P. van der Pols. Ter zitting zijn tevens verschenen twee door appellante meegebrachte getuigen: [getuige 1], wonende te [woonplaats 1], broer van appellante (broer) en
[getuige 2], wonende te [woonplaats 2].
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante ontving van 25 maart 2002 tot en met 30 juni 2010 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Naar aanleiding van informatie die appellante in oktober 2009 verstrekte, heeft het Regionaal OpsporingsTeam Sociale Recherche onderzoek gedaan naar de rechtmatigheid van de bijstand. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante haar inlichtingenverplichting had geschonden door geen melding te maken van een op haar naam staande bankrekening en van kasstortingen op deze rekening. Het college van burgemeester en wethouders van Spijkenisse heeft daarop de bijstand van appellante ingetrokken voor verschillende maanden en de gemaakte kosten teruggevorderd.
De Raad oordeelt dat het college ten onrechte heeft gesteld dat het recht op bijstand over de in geding zijnde maanden niet kan worden vastgesteld. De Raad heeft onvoldoende financiële gegevens om zelf in de zaak te voorzien en geeft het college opdracht om een nieuwe beslissing te nemen op de bezwaren van appellante. De Raad benadrukt dat de regelmatig bijgeschreven bedragen op de bankrekeningen van appellante als inkomen moeten worden aangemerkt. De Raad vernietigt de eerdere besluiten van het college en oordeelt dat de terugvordering van bijstand niet in stand kan blijven. Tevens wordt het college veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 2.460,-.
De uitspraak benadrukt het belang van de inlichtingenverplichting voor bijstandsontvangers en de gevolgen van het niet naleven daarvan. De Raad stelt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kasstortingen uit leningen van familieleden afkomstig waren, en dat zij had moeten begrijpen dat deze bedragen van invloed konden zijn op haar recht op bijstand. De Raad concludeert dat het college bevoegd is om de bijstand te herzien en terug te vorderen, maar dat dit in dit geval niet kan worden doorgezet vanwege de onduidelijkheid over de herkomst van de kasstortingen.