ECLI:NL:CRVB:2013:2752
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- J.J.A. Kooijman
- P.W. van Straalen
- Rechtspraak.nl
Weigering van WIJ-inkomensvoorziening op basis van gezamenlijke huishouding met zuster
In deze zaak heeft appellant, geboren in 1988, op 13 december 2010 een aanvraag ingediend voor een werkleeraanbod op basis van de Wet investeren in jongeren (WIJ). Hij gaf aan tijdelijk bij zijn zuster te wonen en daar een kamer te huren. Het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg heeft op 8 februari 2011 de aanvraag voor een inkomensvoorziening geweigerd, met als argument dat appellant en zijn zuster een gezamenlijke huishouding zouden voeren. Dit besluit werd in een later stadium door het college gehandhaafd, ondanks het bezwaar van appellant. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 1 oktober 2013 werd appellant bijgestaan door zijn advocaat, mr. J.R. Ali, terwijl het college werd vertegenwoordigd door M. Schuurman. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, met name de criteria voor een gezamenlijke huishouding. De Raad concludeerde dat, hoewel appellant en zijn zuster in dezelfde woning woonden, er geen sprake was van de vereiste wederzijdse zorg. De Raad oordeelde dat de door het college aangevoerde argumenten, waaronder een ondertekende overeenkomst en bevindingen van een huisbezoek, onvoldoende waren om de conclusie van een gezamenlijke huishouding te rechtvaardigen.
Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellant gegrond verklaard, de aangevallen uitspraak vernietigd en het bestreden besluit van het college vernietigd. De Raad droeg het college op om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, waarbij het college ook werd veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.888,- bedroegen. De uitspraak werd openbaar gedaan op 10 december 2013.