ECLI:NL:CRVB:2013:2748

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 december 2013
Publicatiedatum
10 december 2013
Zaaknummer
12-2809 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor opleiding tot NMI Gecertificeerd Mediator

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Alkmaar. Appellante, geboren op 10 juli 1948, ontving sinds 1 januari 2009 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 4 januari 2011 diende zij een aanvraag in voor bijzondere bijstand voor de kosten van de opleiding tot NMI Gecertificeerd Mediator. Het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Kop van Noord-Holland heeft deze aanvraag op 17 januari 2011 afgewezen, met de motivering dat de opleiding niet noodzakelijk en niet doelmatig was voor de arbeidsinschakeling van appellante. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de opleiding niet doelmatig is, gezien de afstand van appellante tot de arbeidsmarkt, mede door haar leeftijd en medische beperkingen. De Raad oordeelde dat de opleiding niet noodzakelijk was, aangezien appellante al een hbo-opleiding had afgerond, wat in principe voldoende basis biedt voor (her)inschakeling in de arbeidsmarkt. Appellante had niet aangetoond dat dit uitgangspunt in haar geval niet opging.

Daarnaast heeft appellante een beroep gedaan op de hardheidsclausule van de Verordening, maar de Raad oordeelde dat zij niet had onderbouwd waarom toepassing van de Verordening in haar geval zou leiden tot onbillijkheden van overwegende aard. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellante af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/2809 WWB
Datum uitspraak: 10 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 26 april 2012, 11/1597 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Kop van Noord-Holland (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van een gemeenschappelijke regeling oefent het dagelijks bestuur de taken en bevoegdheden in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB) uit die voorheen door het college van burgemeester en wethouders van Schagen werden uitgeoefend. In deze uitspraak wordt onder dagelijks bestuur tevens verstaan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen.
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. B. Wernik, advocaat, heeft zich bij brief van 11 september 2013 als gemachtigde van appellante gesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 oktober 2013. Voor appellante is
mr. Wernik verschenen. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. H.C.D. de Haan.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren op 10 juli 1948, ontvangt van het college sinds 1 januari 2009 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Zij heeft op 4 januari 2011 een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand in de kosten van de opleiding tot NMI Gecertificeerd Mediator (opleiding).
1.2.
Het dagelijks bestuur heeft de aanvraag bij besluit van 17 januari 2011 afgewezen. Bij beslissing op bezwaar van 24 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het dagelijks bestuur de afwijzing gehandhaafd. Het dagelijks bestuur heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de opleiding met het oog op arbeidsinschakeling niet noodzakelijk en niet doelmatig is.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij voert aan dat de opleiding met het oog op arbeidsinschakeling wel noodzakelijk en doelmatig is. Appellante heeft een hbo-opleiding afgerond, maar kan het werk waarvoor zij is opgeleid vanwege haar medische beperkingen niet meer verrichten. Zij wil zich nader bekwamen en als mediator gaan werken. De opleiding is bovendien van belang voor haar werkzaamheden als vrijwilliger bij de stichting InformatieSteunPunt. De leeftijd van appellante behoort bij dit alles geen rol te spelen. Er is sprake van discriminatie omdat haar leeftijd in de besluitvorming is betrokken. Appellante doet tevens een beroep op de hardheidsclausule van artikel 25 van de
Re-integratieverordening WWB, Ioaz en WIJ gemeente Schagen 2010 (Verordening).
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB is het dagelijks bestuur verantwoordelijk voor het ondersteunen van personen die algemene bijstand ontvangen bij arbeidsinschakeling en, indien het dagelijks bestuur daarbij het aanbieden van een voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling noodzakelijk acht, voor het bepalen en aanbieden van deze voorziening.
4.2.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Verordening maakt het dagelijks bestuur bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen een afweging, waarbij bezien wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en de capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op arbeidsinschakeling. Blijkens het beleidsplan re-integratie participatie 2010-2013 gemeente Schagen moet re-integratie primair gericht zijn op duurzame uitstroom naar betaalde arbeid of activiteiten die dienen als opstap naar betaalde arbeid.
4.3.
Anders dan appellante heeft aangevoerd heeft het dagelijks bestuur zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de opleiding met het oog op de arbeidsinschakeling van appellante niet doelmatig is. Het dagelijks bestuur heeft daarbij een groot gewicht mogen toekennen aan de, gelet op de leeftijd van appellante en haar medische beperkingen, grote afstand van appellante tot de arbeidsmarkt. Ook appellante zelf heeft te kennen gegeven dat zij, na het volgen van de opleiding, afhankelijk zal blijven van bijstand. De omstandigheid dat het dagelijks bestuur bij de vaststelling van de afstand van appellante tot de arbeidsmarkt mede de leeftijd van appellante heeft betrokken levert geen verboden onderscheid naar leeftijd op. Het is een feit van algemene bekendheid dat een gevorderde leeftijd, zoals die van appellante, invloed heeft op de kans van de betrokkene om duurzaam naar betaalde arbeid uit te stromen.
4.4.
Het dagelijks bestuur heeft zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de opleiding niet noodzakelijk is voor de arbeidsinschakeling van appellante. Vaststaat dat appellante een opleiding op hbo-niveau heeft. Een hbo-opleiding biedt in beginsel een voldoende basis voor (her)inschakeling in arbeid. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat dit uitgangspunt in haar geval niet opgaat.
4.5.
Appellante heeft tot slot een beroep gedaan op de hardheidsclausule van artikel 25 van de Verordening. Ingevolge die bepaling kan het college in bijzondere gevallen ten gunste van de betrokkene afwijken van de bepalingen in de Verordening, indien toepassing van de Verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Appellante heeft niet gesteld dat of onderbouwd waarom toepassing van de Verordening in haar geval leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Het beroep op artikel 25 van de Verordening slaagt daarom niet.
4.6.
Uit 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en J.J.A. Kooijman en
P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van T.A. Meijering als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 decmeber 2013.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) T.A. Meijering
ew