ECLI:NL:CRVB:2013:2734

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 december 2013
Publicatiedatum
9 december 2013
Zaaknummer
11-5432 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid van functies

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 2002 een uitkering ontvangt vanwege arbeidsongeschiktheid. Appellant, die als schoonmaker werkte, heeft zich in 2008 ziek gemeld en is sindsdien onderworpen aan verschillende medische beoordelingen. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die de beslissing van het Uwv om de arbeidsongeschiktheidsklasse van appellant te verlagen, heeft bevestigd. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies van de verzekeringsartsen juist waren. Appellant betwist deze conclusies en stelt dat zijn beperkingen zijn toegenomen, maar de Raad oordeelt dat er geen voldoende medische onderbouwing is voor deze stelling. De Raad bevestigt dat de FML, opgesteld door de bezwaarverzekeringsarts, correct is en dat de functies die aan appellant zijn voorgehouden, medisch geschikt zijn. De Raad concludeert dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven.

Uitspraak

11/5432 WAO
Datum uitspraak: 6 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
10 augustus 2011, 10/5886 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E. Wolter, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 oktober 2013. Namens appellant is verschenen mr. Wolter. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Koning.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaker voor 40 uur per week. In 2001 is appellant voor die werkzaamheden uitgevallen wegens fysieke en psychische klachten in verband waarmee aan hem met ingang van 28 augustus 2002 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, in 2006 verhoogd naar de klasse van 35 tot 45%.
1.2. Op 5 maart 2008 - naast zijn WAO-uitkering ontving appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet - heeft appellant zich ziek gemeld. Appellant is in het kader van de Ziektewet (ZW) gezien door een verzekeringsarts en na enige tijd aangemeld voor een zogenaamde Amber-beoordeling. In dat kader heeft een verzekeringsarts appellant op
4 september 2009 onderzocht. De verzekeringsarts heeft mede aan de hand van dossierstudie geconcludeerd dat de belastbaarheid conform de in 2006 opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) is. Bij besluit van 28 juni 2010 heeft het Uwv de arbeidsongeschiktheid van appellant ongewijzigd vastgesteld op 35 tot 45%.
1.3. Naar aanleiding van het bezwaar van appellant tegen het besluit van 28 juni 2010 heeft een bezwaarverzekeringsarts het dossier bestudeerd, de hoorzitting bijgewoond en appellant medisch onderzocht. Voor wat betreft de psychische klachten van appellant heeft de bezwaarverzekeringsarts de diagnose overige stemmingsstoornis gesteld en de beoordeling door de primaire verzekeringsarts onderschreven. Uitgaande van de diagnosen pijn in bovenste extremiteit, knieklachten rechts, chronische hepatitis B en diabetes mellitus heeft de bezwaarverzekeringsarts op 20 september 2010 aan de FML in de rubrieken dynamische handelingen en statische houdingen beperkingen toegevoegd. Op basis van deze gewijzigde FML heeft een bezwaararbeidsdeskundige functies geselecteerd die voor appellant geschikt zijn op de datum in geding, 2 april 2008. Vergelijking van het mediane uurloon van deze functies met het maatmanloon heeft geresulteerd in een verlies aan verdiencapaciteit van 18,58%, waarmee appellant wordt ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25%. Bij besluit van 28 oktober 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv vastgesteld dat op appellant met ingang van 2 april 2008 de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25% van toepassing is. Omdat in bezwaar niet ten nadele van appellant op het besluit van 28 juni 2010 mag worden teruggekomen, wordt de indeling in de klasse van 15 tot 25% eerst met ingang van 29 december 2010 geëffectueerd.
2.1. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld geen twijfel te hebben aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek van verweerder en de juistheid van de conclusies ervan. Dat appellant verdergaand beperkt moet worden geacht is niet onderbouwd. De omstandigheid dat appellant gedurende 104 weken een uitkering op grond van de ZW heeft gehad betekent volgens de rechtbank niet dat aan het einde van de wachttijd van 104 weken sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO omdat hieraan een andere beoordeling ten grondslag ligt.
2.2. Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de rechtbank geen aanleiding gezien de door de bezwaararbeidsdeskundige geselecteerde functies voor appellant ongeschikt te achten. De rechtbank heeft de ter zitting door verweerder gegeven toelichting over de sterk toegenomen loonwaarde van een eerder voor appellant geselecteerde functie, deugdelijk geacht. De rechtbank heeft verder overwogen dat de in bezwaar geselecteerde functies door middel van toezending van het bestreden besluit aan appellant en aan zijn gemachtigde aan hem zijn voorgehouden. Omdat in bezwaar nieuwe functies zijn geselecteerd heeft verweerder terecht de verlaging van de WAO-uitkering met een uitlooptermijn van twee maanden en één dag geëffectueerd. Omdat appellant echter in de bezwaarfase niet in de gelegenheid is gesteld te reageren op de in bezwaar nieuw geselecteerde functies, heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand gelaten.
3.
Appellant kan zich niet verenigen met de instandlating van de rechtsgevolgen van het bestreden besluit. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij niet in staat is om voltijds te werken. Hij heeft er op gewezen dat de bezwaarverzekeringsarts heeft geconstateerd dat de beperkingen van appellant zijn toegenomen. Het is voor appellant onbegrijpelijk dat desalniettemin de WAO-uitkering is verlaagd. Dit temeer omdat hij vanaf zijn ziekmelding in maart 2008 geen herstel heeft bemerkt en wel een ZW-uitkering heeft ontvangen omdat hij ongeschikt werd geacht de eerder in het kader van een WAO-beoordeling geselecteerde functies te verrichten. Twee van deze functies zijn door de bezwaararbeidsdeskundige ook geselecteerd ten behoeve van het bestreden besluit, echter met een beduidend hogere loonwaarde.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het feit dat de bezwaarverzekeringsarts heeft vastgesteld dat sprake is van toegenomen beperkingen en dat appellant voorafgaande aan de Amber-beoordeling een ZW-uitkering heeft ontvangen, brengt niet mee dat ook sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO. Uit de rapporten van de verzekeringsartsen in het kader van de ZW-beoordeling blijkt dat het antwoord op de vraag of appellant geschikt is voor de eerder in het kader van de WAO geselecteerde functies afhankelijk werd gemaakt van informatie van de behandelend sector, zodat uit deze rapporten niet blijkt van een van de bezwaarverzekeringsarts in het kader van de WAO-beoordeling afwijkend standpunt over de beperkingen van appellant. Verder is er in het geval van toegenomen beperkingen eerst sprake van toegenomen arbeidsongeschiktheid indien dit uit arbeidskundig onderzoek blijkt. De gronden van appellant die hierop zien falen dus.
4.2.
De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldig verricht onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsartsen. De stelling van appellant dat hij meer beperkt is en dat de combinatie van zijn klachten zou moeten leiden tot een urenbeperking is niet nader medisch onderbouwd en geeft geen aanleiding om de FML van
20 september 2010 voor onjuist te houden.
4.3.
Op basis van de FML van 20 september 2010 heeft de bezwaararbeidskundige het arbeidsongeschiktheidspercentage berekend op basis van de functies
medewerker operations A (medewerker tuinbouw, SBC-code 111010), productiemedewerker pluimveeslachterij (productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie, SBC-code 111172) en solderian technician en productiemedewerker (productiemedewerker industrie,
SBC-code 111180). De rechtbank is terecht tot het oordeel gekomen dat uitgaande van de juistheid van de FML de aan appellant voorgehouden functies voor hem in medisch opzicht geschikt zijn.
4.4.
Met appellant kan worden geconstateerd dat voor de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling in 2006 eveneens functies met SBC-code 111010 en 111180 waren geselecteerd, maar dat de voor de Amber-beoordeling per einde wachttijd 2 april 2008 onder dezelfde SBC-codes geselecteerde functies een beduidend hogere loonwaarde hebben. Dit verklaart dan ook het verschil in de uitkomst van de arbeidsongeschiktheidsberekening (in 2006 ongeveer 36%, op 2 april 2008 ongeveer 18%). Omdat het gaat om functies uit weliswaar dezelfde SBC-code maar met een andere functienaam, is dit verschil in uitkomst verklaarbaar en toelaatbaar. Ook deze beroepsgrond faalt.
5.
Uit hetgeen in 4.1 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd voor zover aangevochten.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en R.E. Bakker en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 december 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) I.J. Penning
GdJ