ECLI:NL:CRVB:2013:2725

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2013
Publicatiedatum
6 december 2013
Zaaknummer
12-5539 WWB-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over weigering bijzondere bijstand voor extra was- en slijtagekosten en extra stookkosten

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt de weigering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam om bijzondere bijstand toe te kennen voor extra was- en slijtagekosten en extra stookkosten beoordeeld. Appellante, die lijdt aan fibromyalgie, had in 2011 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor deze kosten. Het college had deze aanvraag afgewezen op basis van een medisch advies van de GGD Rotterdam-Rijnmond, waarin werd gesteld dat er geen medische noodzaak was voor de extra kosten. De Raad oordeelt dat het college zich op dit advies heeft kunnen baseren voor de afwijzing van de was- en slijtagekosten, omdat er geen continu gebruik van zalven was aangetoond. Echter, voor de extra stookkosten oordeelt de Raad dat de motivering van het college ontoereikend is. De Raad wijst op de medische situatie van appellante, die meer last heeft van haar klachten bij koude temperaturen en daardoor extra moet stoken. De Raad draagt het college op om het gebrek in de motivering te herstellen en opnieuw te beoordelen of de aanvraag voor bijzondere bijstand voor extra stookkosten in aanmerking komt. De uitspraak is gedaan op 20 november 2013 en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

12/5539 WWB-T
Datum uitspraak: 20 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
23 augustus 2012, 12/1241 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.H. van Zundert, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2013. Voor appellante is
mr. Van Zundert verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. I. Plaisier.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 6 juni 2008 heeft het college ter uitvoering van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 25 maart 2008, aan appellante met terugwerkende kracht over de jaren 2006, 2007 en 2008 bijzondere bijstand toegekend voor extra stookkosten. Ook in de jaren 2009 en 2010 heeft het college aan appellante voor deze kosten bijzondere bijstand toegekend.
1.2.
Op 11 juli 2011 heeft appellante een aanvraag om bijzondere bijstand ingediend voor vergoeding van extra stookkosten en extra was- en slijtagekosten.
1.3.
Het college heeft bij twee afzonderlijke besluiten van 6 september 2011 de aanvraag afgewezen op de grond dat deze kosten niet als medisch noodzakelijk zijn aan te merken. Aan deze besluiten ligt een medisch advies ten grondslag van 23 augustus 2011 van K. Jhagru, als arts verbonden aan GGD Rotterdam-Rijnmond. Dit advies bevat de conclusie dat er geen indicatie is voor extra verwarmingskosten. Hiertoe wordt overwogen dat de medische problematiek (een reumatische aandoening, een moeilijk objectiveerbare aandoening, spataderen en psychische klachten) van appellante weliswaar wordt erkend, maar dat zij ondanks haar klachten voldoende kan bewegen en zij hierdoor voldoende warmte moet kunnen produceren om haar (kern) lichaamstemperatuur op peil te houden. Gelet op de aandoening bestaat geen contra-indicatie om te blijven bewegen. Voorts bestaat geen indicatie voor extra was- en slijtagekosten, aangezien er geen medische noodzaak bestaat om de door appellante genoemde zalven te gebruiken.
1.4.
Bij besluit van 3 februari 2012 (bestreden besluit) heeft het college de namens appellante tegen de besluiten van 6 september 2011 gemaakte bezwaren ongegrond verklaard. Hieraan ligt ten grondslag dat de zonder medisch advies tot stand gekomen toekenningen over 2006 tot en met 2010, er niet toe leiden dat in 2011 wederom bijzondere bijstand voor extra stookkosten toegekend moet worden. Het op 23 augustus 2011 uitgebrachte medisch advies is volgens het college zorgvuldig en bevat geen kennelijke onjuistheden. De bevindingen en conclusies uit het advies zijn volgens het college dan ook terecht overgenomen.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard.
3.
Appellante heeft zich gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Hiertoe heeft zij, onder verwijzing naar informatie van huisarts J.A. Kanhai van 13 september 2013, aangevoerd dat het college in voorgaande jaren, op basis van dezelfde medische klachten, wel extra stookkosten aan appellante heeft toegekend. Dit maakt het thans voorliggende besluit willekeurig en onvoldoende gemotiveerd. Verder heeft de rechtbank ten onrechte niet getoetst aan diverse beginselen van behoorlijk bestuur.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2.
De Raad stelt voorop dat het college voor wat de noodzaak van de extra was- en slijtagekosten betreft, kon en mocht afgaan op het bij de GGD Rotterdam-Rijnmond ingewonnen medisch advies van 23 augustus 2011. Hierin heeft de arts onder meer vermeld dat er geen sprake is van continu gebruik van zalven als gevolg van bijvoorbeeld een huidaandoening. De zalven die appellante gebruikt en waarvan zij overigens zelf heeft aangegeven geen baat te hebben, worden - naast de al gebruikte pijnstillers - enkel gebruikt als alternatieve pijnstiller. Een pure medische noodzaak om de zalven te gebruiken is er dus niet. In hoger beroep heeft appellante geen nadere medische gegevens overgelegd op grond waarvan aan de conclusie uit dit advies, dat geen sprake is van een medische noodzaak om over te gaan tot vergoeding van extra was- en slijtagekosten, moet worden getwijfeld. Hieruit volgt dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan in de zin van artikel 35 van de WWB.
4.3.
Hetgeen hiervoor onder 4.1 en 4.2 is overwogen, betekent dat het college de afwijzing van de aanvraag om bijzondere bijstand voor vergoeding van extra was- en slijtagekosten bij het bestreden besluit terecht heeft gehandhaafd.
4.4.
Wat betreft de noodzaak tot het toekennen van bijzondere bijstand voor extra stookkosten overweegt de Raad het volgende. Uit het door het college aan de besluitvorming ten grondslag gelegde medisch advies van 23 augustus 2011, alsmede uit het aanvullend advies van 22 mei 2012, volgt dat één van de criteria bij het vaststellen van de medische noodzaak om hoger te stoken is, of een cliënt lijdt aan een ernstige vorm van reumatoïde artritis, omdat het een ervaringsfeit is dat deze groep cliënten bij koude een toename aan klachten ervaart. Blijkens de zich in het dossier bevindende medische informatie van huisarts H.Th.M. Willems van
3 oktober 2007 en van PMC van 12 augustus 2010 lijdt appellante niet alleen aan ernstige fibromyalgie en chronische anemie door een verminderde nierfunctie, maar ook aan de in bovenstaande adviezen genoemde reumatoïde artritis, waardoor volgens de huisarts appellante vrijwel immobiel is en het daardoor altijd koud heeft. Daar komt bij dat J.A. Kanhai, de huidige huisarts van appellante, in zijn brief van 13 september 2013 heeft geconcludeerd dat appellante sinds 1999 bekend is met fibromyalgie, dat zij meer last heeft van spieren en gewrichten bij koude temperatuur en dat zij het huis extra warm moet stoken om de pijn te verzachten. Uitgaande van deze medische situatie en het in het medisch advies van
23 augustus 2011 geformuleerde criterium, is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarbij de afwijzing van bijzondere bijstand voor extra stookkosten is gehandhaafd, berust op een ontoereikende motivering en aldus niet in stand kan blijven.
5.
De Raad ziet met het oog op de finale beslechting van het geschil aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het college op te dragen het gebrek in het bestreden besluit te herstellen. Met het oog daarop merkt de Raad op dat het college nader (medisch) onderzoek dient te (laten) verrichten naar het bestaan van een medische noodzaak om het huis extra te verwarmen door hoger te stoken, waarbij in ieder geval de in rechtsoverweging 4.4 opgenomen medische informatie dient te worden betrokken. Gelet op het voorgaande zal het college vervolgens opnieuw moeten bezien of de aanvraag van appellante voor inwilliging in aanmerking komt.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het college op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en
D.S. de Vries als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2013.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) M.P. Ketting

TM