ECLI:NL:CRVB:2013:2719

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 december 2013
Publicatiedatum
6 december 2013
Zaaknummer
12-244 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen recht op WIA-uitkering wegens minder dan 35% arbeidsongeschiktheid na zorgvuldig onderzoek door verzekeringsartsen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 december 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over zijn recht op een WIA-uitkering. Appellant, die als administratief medewerker en rijschoolhouder werkte, had zich op 9 februari 2009 ziek gemeld na een auto-ongeluk. De verzekeringsarts W.S. Vrijlandt concludeerde dat appellant, ondanks zijn lichamelijke klachten, nog steeds benutbare arbeidsmogelijkheden had. De beperkingen van appellant werden vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op 27 januari 2011. Het Uwv stelde vast dat appellant geen recht had op een WIA-uitkering omdat zijn verlies aan verdiencapaciteit onder de 35% bleef.

Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank 's-Gravenhage verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank onderschreef de medische basis van het besluit van het Uwv en oordeelde dat appellant niet voldoende medische stukken had overgelegd om de FML te betwisten. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat de verzekeringsartsen te weinig beperkingen hadden vastgesteld. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter de eerdere oordelen en oordeelde dat de verzekeringsartsen zorgvuldig onderzoek hadden verricht en hun conclusies voldoende gemotiveerd waren.

De Raad concludeerde dat de diagnose van een recidief gescheurde pees, die na de datum in geding was gesteld, geen invloed had op de medische situatie van appellant op dat moment. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met J.J.T. van den Corput als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 4 december 2013.

Uitspraak

12/244 WIA
Datum uitspraak: 4 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
14 december 2011, 11/6151 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. O. Labordus, werkzaam bij DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij NV, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door bovengenoemde gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was werkzaam als administratief medewerker voor gemiddeld 18 uur per week. Daarnaast werkte hij als rijschoolhouder. In verband met een auto-ongeval heeft hij zich op
9 februari 2009 ziek gemeld wegens pijnklachten aan de pols, schouder en elleboog.
1.2. Appellant is in het kader van de beoordeling van zijn aanspraak op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) onderzocht door de verzekeringsarts W.S. Vrijlandt, die in zijn rapport overweegt dat appellant, ondanks zijn verschillende lichamelijke klachten, wel benutbare arbeidsmogelijkheden heeft. De beperkingen van appellant zijn door hem opgenomen in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 januari 2011. Blijkens het arbeidskundig rapport van 4 februari 2011 heeft de arbeidsdeskundige in een gesprek met de werkgever van appellant de belastende aspecten van het administratief werk dat appellant verrichtte vastgesteld en geconcludeerd dat deze niet zodanig zijn dat appellant dit werk met zijn beperkingen niet zou kunnen doen. Aanvullend heeft de arbeidsdeskundige enkele aangepaste functies geselecteerd waarmee het verlies aan verdiencapaciteit onder de 35% blijft. Hierna heeft het Uwv bij besluit van 7 februari 2011 vastgesteld dat voor appellant met ingang van dezelfde datum geen recht op uitkering ingevolge de Wet WIA is ontstaan.
1.3. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is door het Uwv bij besluit van 20 juni 2011 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Hieraan liggen de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts A. Mirza van 12 april 2011 en bezwaararbeidsdeskundige
H. de Rooy van 8 juni 2011 ten grondslag.
2.1. Appellant heeft in beroep, samengevat, gesteld dat zijn beperkingen niet juist, dat wil zeggen te beperkt, zijn vastgesteld. Hij heeft er daarbij op gewezen dat de bedrijfsarts meer beperkingen heeft aangenomen dan de verzekeringsartsen van het Uwv en dat deze met name een urenbeperking aangewezen heeft geacht.
2.2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft - samengevat - de medische basis van het bestreden besluit onderschreven en erop gewezen dat van de zijde van appellant geen medische stukken in het geding zijn gebracht die twijfel wekken aan de juistheid van de FML van 27 januari 2011. Met betrekking tot de in beroep overgelegde verklaring van
drs. F.C.E.M. Wijffels, orthopedisch chirurg, van 9 september 2011 heeft de rechtbank verwezen naar het commentaar daarop van de bezwaarverzekeringsarts R. Blanker in diens rapport van 15 november 2011. Het beroep van appellant op de door de bedrijfsarts gestelde urenbeperking faalt. Appellant voldoet immers niet aan de criteria van de Standaard verminderde arbeidsduur. Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat gesteld noch gebleken is dat de maatgevende arbeid van appellant elementen bevat die te belastend voor hem zijn. Nu appellant met recht geschikt is geacht voor deze arbeid, behoeft de eventuele geschiktheid van hem voor de subsidiair geduide functies niet meer aan de orde te komen.
3. Appellant heeft in hoger beroep herhaald dat door de verzekeringsartsen van het Uwv te weinig dan wel te lichte beperkingen in de FML zijn opgenomen. Tevens heeft hij nogmaals gewezen op de verschillen tussen de door de bedrijfsarts opgestelde FML en de FML van
27 januari 2011. Ook hebben de verzekeringsartsen van het Uwv te weinig rekening gehouden met het gegeven dat er sprake is van een recidief gescheurde pees. Tot slot heeft hij aangegeven dat hij enkele malen heeft getracht om in het eigen werk te hervatten, maar dat dit steeds niet is gelukt.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. De Raad kan hetgeen de rechtbank heeft overwogen en beslist onderschrijven. De verzekeringsartsen hebben zorgvuldig onderzoek verricht en hun oordeel in hun rapporten voldoende gemotiveerd. Weliswaar zijn door de bedrijfsarts meer beperkingen aangenomen dan door de verzekeringsartsen van het Uwv, maar de bezwaarverzekeringsarts heeft in haar rapport van 12 april 2011 afdoende gemotiveerd waarom zij niet alle door de bedrijfsarts aangenomen beperkingen heeft overgenomen. Daarbij heeft zij er onder andere op gewezen dat appellant tijdens het een half uur durende gesprek en onderzoek geen blijk gaf van concentratieproblemen en dat bij onderzoek van het hand- en vingergebruik geen noemenswaardige afwijkingen werden gevonden. Ook heeft deze arts in genoemd rapport te kennen gegeven waarom de informatie van orthopedisch chirurg Wijffels niet tot een ander oordeel met betrekking tot de in acht te nemen beperkingen heeft geleid. Ook de overige voor handen zijnde medische gegevens - waaronder de in hoger beroep overgelegde verklaring van Wijffels van 21 september 2012 - bieden onvoldoende aanknopingspunten voor de stelling dat meer of andere beperkingen in de FML van 27 januari 2011 opgenomen hadden moeten worden. Met betrekking tot de door appellant gewenste urenbeperking wordt verwezen naar hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen.
4.3.
De diagnose recidief gescheurde pees is eerst na de datum in geding gesteld. Er zijn geen aanwijzingen dat zulks ook betekenis heeft voor de medische situatie van appellant op de in geding zijnde datum.
4.4.
De arbeidsdeskundige heeft in zijn eerder genoemd rapport van 4 februari 2011 een inzichtelijke beschrijving gegeven van de maatgevende arbeid en vastgesteld dat in dit werk onder meer op het punt van het gebruik van toetsenbord en muis, alsmede ten aanzien van frequent reiken, hoofdbewegingen en statische belasting van de nek geen te hoge fysieke eisen worden gesteld. Uitgaande van de juistheid van de FML kan de conclusie, dat de belasting van het eigen werk de belastbaarheid van appellant niet overtreft, worden onderschreven. De eventuele geschiktheid van de geduide functies behoeft derhalve geen bespreking meer.
4.5.
De overwegingen 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de slotsom dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5.
Voor een veroordeling van een partij in de proceskosten van een andere partij wordt ten slotte geen aanleiding gezien.
6.
Nu het hoger beroep faalt moet het verzoek om schadevergoeding worden afgewezen.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.T. van den Corput als voorzitter en J.S. van der Kolk en
J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van M.P. Ketting als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 december 2013.
(getekend) J.J.T. van den Corput
(getekend) M.P. Ketting

TM