ECLI:NL:CRVB:2013:CA2434

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juni 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
11-4800 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid onder de Wet WIA en de rol van medische expertise

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Utrecht. De appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. C.T.W. van Dijk, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat haar geen uitkering op grond van de Wet WIA toekende. Het Uwv had in zijn besluit van 18 februari 2011, dat het eerdere besluit van 20 oktober 2010 handhaafde, gesteld dat er bij appellante geen sprake was van toegenomen medische beperkingen sinds de laatste beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid eind december 2006.

De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts, na een zorgvuldige afweging van alle relevante medische gegevens, tot de conclusie was gekomen dat er op de datum in geding geen psychiatrische stoornis kon worden vastgesteld. De rechtbank vond dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende onderbouwd had waarom hij meer waarde hechtte aan het oordeel van de door het Uwv ingeschakelde psychiater R.L. Leta dan aan dat van de behandelend psychiater.

In hoger beroep herhaalde appellante haar eerdere gronden, waarbij zij stelde dat zij eind 2008 volledig arbeidsongeschikt was door ernstige psychiatrische problematiek. De Raad overwoog dat het wettelijk kader voor de beoordeling van een aanvraag als deze is vastgelegd in artikel 55 van de Wet WIA. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat er geen bewijs was voor toegenomen beperkingen. De informatie die appellante in hoger beroep aanvoerde, bood geen nieuwe aanknopingspunten voor een andere conclusie.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier.

Uitspraak

11/4800 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 5 juli 2011, 11/899 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A .te B.] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Datum uitspraak: 7 juni 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C.T.W. van Dijk, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en desgevraagd nadere stukken ingezonden.
De opvolgend gemachtigde, mr. R. Veerkamp, advocaat, heeft nadere stukken ingediend, waarop namens het Uwv door de bezwaarverzekeringsarts is gereageerd.
Het geding is behandeld op de zitting van 26 april 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. M.J.A. Bakker, kantoorgenoot van mr. Veerkamp, en M. Chibiane, tolk. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.
OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 18 februari 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit van 20 oktober 2010 waarbij aan appellante vanaf eind 2008 geen uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is toegekend. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag dat bij appellante geen sprake is van toegenomen medische beperkingen sedert de laatste beoordeling van de mate van haar arbeidsongeschiktheid in het kader van de Wet WIA, eind december 2006.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft daartoe - kort samengevat - overwogen dat de bezwaarverzekeringsarts, met inachtneming van alle relevante medische gegevens, waaronder het expertise rapport van psychiater R.L. Leta, een voldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht en zijn bevindingen, inhoudende dat er op de datum in geding bij appellante geen psychiatrische stoornis in engere kan worden vastgesteld, in voldoende mate heeft gemotiveerd. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat de bezwaarverzekeringsarts in de informatie van psychiater K. Gokoel terecht geen aanleiding heeft gezien om het oordeel van de ingeschakelde deskundige voor onjuist te houden. Hetzelfde geldt ten aanzien van het medisch advies om appelante voor vijf jaar vrij te stellen van een inburgeringsexamen en het feit dat appellante hulp in de huishouding heeft. De rechtbank heeft derhalve geen aanleiding gezien het Uwv niet te volgen in het oordeel dat bij appellante geen sprake is van toegenomen beperkingen.
3. Appellante heeft in hoger beroep dezelfde gronden aangevoerd als in beroep. Deze komen er in de kern op neer dat appellante eind 2008 volledig arbeidsongeschikt was vanwege ernstige psychiatrische problematiek.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Het wettelijk kader voor de beoordeling van een aanvraag als hier in geding is gelegen in artikel 55 van de Wet WIA.
4.2. Het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen, dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berust, wordt onderschreven. Daaraan voegt de Raad nog toe dat de rechtbank afdoende heeft onderbouwd waarom zij van oordeel is dat meer waarde moet worden toegekend aan het oordeel van de door het Uwv ingeschakelde psychiater Leta dan aan het oordeel van de behandelend psychiater. Aan appellante kan worden toegegeven dat het niet gaat om de gestelde diagnose, maar om de beperkingen die op de datum in geding uit ziekte of gebrek voortvloeiden. Nu echter uit de onderzoeksbevindingen van de (bezwaar)verzekeringsarts en de overige medische gegevens niet is gebleken van een eind 2008 bestaande ziekte of gebrek, kan niet anders worden geconcludeerd dan dat door de (bezwaar)verzekeringsarts terecht geen (toegenomen) beperkingen zijn aangenomen.
4.3. Ook de in hoger beroep door appellante ingebrachte informatie geeft geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de (psychische) beperkingen van appellante met betrekking tot eind 2008 heeft onderschat. De toegezonden afsprakenkaart en het behandelplan van Altrecht van 8 oktober 2012 werpen geen ander licht op de gezondheidstoestand van appellante op de datum in geding. De bezwaarverzekeringsarts heeft in deze gegevens dan ook terecht geen aanleiding gezien om appellante alsnog op de datum in geding toegenomen arbeidsongeschikt te achten.
4.4. Gelet op hetgeen in 4.1 tot en met 4.3 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2013.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) I.J. Penning