In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Leeuwarden. Appellante, die zich ziek had gemeld vanwege psychische klachten, had een Ziektewet-uitkering ontvangen. Na een verzekeringsgeneeskundig onderzoek werd zij echter geschikt geacht voor haar werk, wat leidde tot het besluit dat zij geen recht meer had op de uitkering. Dit besluit werd door het Uwv in stand gehouden, maar appellante was het hier niet mee eens en ging in beroep.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts een onjuiste maatstaf had gehanteerd door te kijken naar een eerdere functie in plaats van de laatst verrichte werkzaamheden van appellante. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit op een ondeugdelijke grondslag berustte en dat de rechtbank ten onrechte het besluit in stand had gelaten.
De Raad volgde de conclusies van de deskundige die had vastgesteld dat appellante geen psychiatrische stoornis had die haar arbeidsongeschikt maakte. De deskundige had overtuigend aangetoond dat de psychische problemen werkgerelateerd waren, en de Raad zag geen reden om aan deze bevindingen te twijfelen. De Raad besloot de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten, maar veroordeelde het Uwv tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 2858,50 bedroegen.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de medische situatie van appellanten in het kader van Ziektewet-uitkeringen en de noodzaak voor bestuursorganen om de juiste maatstaven te hanteren bij het nemen van besluiten.