ECLI:NL:CRVB:2013:2664

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 november 2013
Publicatiedatum
3 december 2013
Zaaknummer
11-4903 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake geschiktheid voor geselecteerde functies op functieniveau 4

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 november 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage. De zaak betreft de geschiktheid van appellant voor bepaalde functies op functieniveau 4, zoals vastgesteld door de bezwaararbeidsdeskundige. De Raad heeft in een eerdere tussenuitspraak op 29 maart 2013 al een oordeel geveld over de geschiktheid van appellant en de motivering van het Uwv. In de huidige uitspraak is de Raad tot de conclusie gekomen dat het Uwv voldoende heeft aangetoond dat de geselecteerde functies, waaronder dienstindeler vervoersmaatschappij en medewerker klantenservice zorgverzekeraar, geschikt zijn voor appellant. De bezwaararbeidsdeskundige heeft de geschiktheid van appellant voor deze functies onderbouwd door te verwijzen naar zijn opleidingen en werkervaring. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen het besluit van 13 januari 2011 gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van dat besluit in stand gelaten. Tevens heeft de Raad de proceskosten van appellant toegewezen aan het Uwv, die in totaal € 2.596,- bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de geschiktheid van een appellant voor de geselecteerde functies en de noodzaak van een goede onderbouwing door het Uwv.

Uitspraak

11/4903 WIA, 12/1758 WIA en 12/1788 WIA
Datum uitspraak: 29 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage van
13 juli 2011, 11/1818 en 15 februari 2012, 11/8480 en 11/8484 (aangevallen uitspraken)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
De Raad heeft in het geding tussen partijen op 29 maart 2013 een tussenuitspraak gedaan (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ6212) (tussenuitspraak).
Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft het Uwv bij brief van 27 mei 2013 een nadere standpuntbepaling ingediend.
Namens appellant heeft mr. M.A.E. Bol bij brief van 27 juni 2013 haar zienswijze op de nadere standpuntbepaling van het Uwv gegeven. Hierop heeft het Uwv bij brief van
4 september 2013 gereageerd.
Bij brief van 13 september 2013 heeft mr. Bol nadere stukken ingediend.
Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Bol. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.H.M. Visser.

OVERWEGINGEN

1.1. De Raad verwijst naar zijn tussenuitspraak voor een uiteenzetting van de feiten waarvan hij bij zijn oordeelsvorming uitgaat, alsmede op zijn in zaak 11/4903 WIA in 6.1 gegeven oordeel dat de verzekeringsartsen een zorgvuldig medisch onderzoek hebben ingesteld en dat de voor appellant vastgestelde belastbaarheid niet is overschat.
1.2. Gelet op hetgeen in 6.2 en 6.4 van de tussenuitspraak is overwogen staat thans allereerst ter beoordeling of het Uwv met zijn nadere standpuntbepaling de bij de Raad gerezen twijfel over de geschiktheid van appellant voor de voor hem geselecteerde functies heeft weggenomen en of op grond daarvan kan worden geoordeeld dat het Uwv het besluit van
13 januari 2011 voldoende heeft gemotiveerd. Voorts staat ter beoordeling of de rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel over de besluiten van 27 september 2011.
2.1. Bij zijn brief van 27 mei 2013 heeft het Uwv de Raad een rapport van bezwaararbeidsdeskundige J.M.H. Veugelaers van 21 mei 2013 doen toekomen, waarin deze nader heeft gemotiveerd dat eiser voldoet aan de voorwaarden voor de functies op functieniveau 4. Daarnaast heeft hij een aantal andere functies geselecteerd die ook geschikt zijn voor appellant en waarmee de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant ook op minder dan 35% moet worden gesteld. Het Uwv heeft ter zitting te kennen gegeven dat het primair zijn standpunt handhaaft dat de oorspronkelijk geselecteerde functies, waarvan het functieniveau op 4 is gesteld, voor appellant geschikt zijn.
2.2. De bezwaararbeidsdeskundige heeft er in de eerste plaats op gewezen dat appellant de volgende opleidingen heeft gevolgd:
  • Basisonderwijs in Nederland met de aanvulling dat appellant LOM-onderwijs heeft gevolgd;
  • LBO-consumptieve techniek, 4 jaar: 1987 - 1991 (diploma 1991);
  • MBO-opleiding tot 1e gezel broodbakker, 6 jaar: 1991 - 1997 (diploma 1997);
  • Aanvullende opleiding tot praktijkopleider, 1 jaar: 1999 (diploma 1999);
  • Cursus rijsonderbreking en cursus brood keuren niet afgerond in 2000;
  • HACCP certificaat behaald in 2000;
  • BHV certificaat behaald in 2002/2003 (waarvan de geldigheid inmiddels is verlopen).
2.3. Volgens de bezwaararbeidsdeskundige beschikt appellant over matige computervaardigheden en heeft hij ervaring met tekstverwerking. Hij beschikt niet over typevaardigheid. Hij is in het bezit van het rijbewijs A. Voorts heeft hij opleidingen doorlopen met behaalde diploma’s en verder aangevuld met relevante werkervaring, waardoor hij aangemerkt kan worden als zelfstandig en gespecialiseerd beroepsbeoefenaar, namelijk ‘zelfstandig broodbakker’ met aanvullende leidinggevende werkervaring opererend op
MBO-4 niveau met behaalde diploma’s op dat niveau. Onderdeel van die werkzaamheden is tevens het verrichten van administratieve werkzaamheden in verband met personeel en organisatie, kasboek, inkoop en eenvoudig boekhouden.
2.4. In verband hiermee voldoet appellant volgens de bezwaararbeidsdeskundige aan de voorwaarden op grond waarvan voor het selecteren van passende functies is uitgegaan van indeling in opleidingsniveau 5, zij het met de kanttekening dat niet zonder meer gesteld kan worden dat functies waarvoor HAVO/VWO of een vergelijkbare theoretische opleiding op MBO-niveau voor appellant toegankelijk zijn. Dat zal wel het geval zijn als die functies liggen op het terrein waarvoor appellant een opleiding heeft gevolgd, maar niet als werkervaring ontbreekt.
2.5. De bezwaararbeidsdeskundige concludeert dat voor het selecteren van functies uitgegaan kan worden van opleidingsniveau 4 en dat er functies geselecteerd kunnen worden op MBO-4 functieniveau. Appellant kan worden aangemerkt als ten minste een zelfstandig beroepsbeoefenaar met behaalde vakdiploma’s, waardoor het functioneren ligt op MBO-4 eindniveau zonder diploma / HAVO zonder diploma. Voor oudere opleidingen geldt dat dit eindniveau wordt behaald als sprake is van een voortgezette opleiding leerlingenwezen. Hieraan voldoet appellant volgens de bezwaararbeidsdeskundige in ieder geval.
3.1. In zijn zienswijze heeft appellant vooropgesteld dat hij zijn opleiding tot broodbakker heeft gevolgd via het primaire leerlingenwezen. Dit was een op de praktijk gerichte opleiding tot broodbakker, waarbij appellant slechts summier theorieles kreeg. Anders dan de huidige opleiding tot broodbakker, die een theoretisch karakter heeft en op MBO-3 niveau ligt, was de door appellant gevolgde opleiding sterk vaktechnisch en beroepsgericht en om die reden vergelijkbaar met het huidige MBO-2 niveau. De theorielessen van appellant bestonden voornamelijk uit grondstoffenkennis.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft thans voldoende onderbouwd dat de oorspronkelijk geselecteerde functies dienstindeler vervoersmaatschappij (Sbc-code 513010), medewerker klantenservice zorgverzekeraar (Sbc-code 516080) en debiteurenbeheerder telecom
(Sbc-code 515070), die alle zijn ingedeeld op functieniveau 4, voor appellant geschikt zijn. Dat appellant zijn opleiding tot broodbakker via het primaire leerlingenwezen heeft gevolgd acht de Raad onvoldoende reden om tot een ander oordeel te komen. Ook als appellant gevolgd zou worden in zijn stelling dat de door hem gevolgde opleiding tot broodbakker vanwege haar op de praktijk gerichte karakter verschillen vertoont met de huidige MBO-3 opleiding voor dat beroep en om die reden niet zou kunnen worden ingedeeld in het met deze opleiding overeenkomende functieniveau 4, moet worden geoordeeld dat de combinatie van de door appellant gevolgde opleiding tot broodbakker, de door hem in die functie opgedane ervaring en de overige door hem gevolgde opleidingen maken dat indeling van appellant in functieniveau 4 aanvaardbaar is.
4.2.
Mede gelet op hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen met betrekking tot het besluit van 13 januari 2011 is de Raad van oordeel dat dit besluit thans voldoende is gemotiveerd.
5.
Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde motiveringsgebrek slaagt het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak van 13 juli 2011 en dient deze uitspraak te worden vernietigd. Het beroep tegen het besluit van 13 januari 2011 is gegrond en dit besluit dient te worden vernietigd. Gelet op hetgeen in 4.1 en 4.2 is overwogen ziet de Raad aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit van 13 januari 2011 in stand te laten.
6.
Met betrekking tot de vraag of de rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel over de besluiten van 27 september 2011 overweegt de Raad als volgt.
6.1.
In twee afzonderlijke besluiten van 27 september 2011 heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 15 juni 2011 en 27 april 2011 ongegrond verklaard. Bij deze besluiten heeft het Uwv geweigerd appellant in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen in verband met de door appellant per 5 november 2010 onderscheidenlijk 21 februari 2011 gedane meldingen van toegenomen beperkingen. De aan het in 4.1 en 4.2 beoordeelde besluit van 13 januari 2011 ten grondslag gelegde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 29 juli 2010 blijft voor beide data gehandhaafd.
6.2.
De rechtbank heeft het beroep tegen beide besluiten van 17 september 2011 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank - zakelijk weergegeven - overwogen dat het Uwv zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat bij appellant niet is gebleken van toegenomen beperkingen wegens psychische klachten op 5 november 2010. Voorts heeft de rechtbank het standpunt van het Uwv onderschreven dat er op 21 februari 2011 weliswaar sprake was van enige verminderde belastbaarheid van appellant wegens schouder-, enkel- en rugklachten, maar dat de FML van 29 juli 2010 hierin al voorziet.
6.3.
De Raad kan zich met dit oordeel van de rechtbank over de medische onderbouwing van de besluiten van 27 september 2011 verenigen en maakt dit tot het zijne.
6.4.
De besluiten van 27 september 2011 berusten op dezelfde arbeidskundige grondslag als het besluit van 13 januari 2011. Gelet op hetgeen in 4.1 is overwogen treft de door appellant tegen deze arbeidskundige grondslag aangevoerde grond geen doel.
6.5.
Gelet op hetgeen in 6.1 tot en met 6.4 is overwogen heeft de rechtbank het beroep tegen de besluiten van 27 september 2011 terecht ongegrond verklaard.
7.
Gelet op hetgeen in 6 is overwogen slaagt het hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken van 15 februari 2012 niet en dienen deze uitspraken te worden bevestigd.
8.
Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 944,- in beroep en € 1.652,- in hoger beroep, in totaal € 2.596,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak van 13 juli 2011;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 13 januari 2011 gegrond en vernietigt dit besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 13 januari 2011 in stand blijven;
  • bevestigt de aangevallen uitspraken van 15 februari 2012;
  • bepaalt dat het Uwv aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 153,- vergoedt;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 2.596,-.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en R.E. Bakker en
R.C. Schoemaker als leden, in tegenwoordigheid van I.J. Penning als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 november 2013.
(getekend) J.W. Schuttel
(getekend) I.J. Penning

TM