ECLI:NL:CRVB:2013:2654

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2013
Publicatiedatum
3 december 2013
Zaaknummer
13-3148 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een besluit van het Uwv inzake WW-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn aanvraag voor een WW-uitkering had afgewezen. Het Uwv verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. De appellant stelde dat hij het besluit van 6 maart 2012 niet had ontvangen, maar de Raad oordeelde dat er voldoende aanwijzingen waren dat het besluit wel degelijk was verzonden en ontvangen. De Raad baseerde zich op de feiten dat de appellant op 5 maart 2012 contact had opgenomen met het Uwv en dat hij op 13 maart 2012 een aanvraag voor een bijstandsuitkering had ingediend. De Raad concludeerde dat de termijn voor het indienen van bezwaar op 18 april 2012 eindigde, en dat het bezwaar op 19 april 2012 was ingediend, wat te laat was. De Raad bevestigde de beslissing van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en C.C.W. Lange als leden, in aanwezigheid van griffier K.E. Haan.

Uitspraak

13/3148 WW
Datum uitspraak: 20 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
16 mei 2013, 12/799 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.T. Dieters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2013. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.J. Luursema, kantoorgenoot van mr. Dieters. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H.M.A. Swarts.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was met ingang van 1 maart 2011 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW). Naar aanleiding van een door het Uwv eind 2011 verricht onderzoek, is geconcludeerd dat appellant geen recht had op die WW-uitkering, is die uitkering herzien, is hetgeen in verband daarmee onverschuldigd is betaald, van appellant teruggevorderd en is appellant een boete opgelegd. De daarop betrekking hebbende besluiten en het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank dienaangaande vormen in hoger beroep geen onderwerp van geschil.
1.2. Appellant heeft in februari 2012 bij het Uwv een aanvraag ingediend om een
WW-uitkering. Op 5 maart 2012 heeft appellant bij het Uwv telefonisch navraag gedaan naar de status van die aanvraag. Bij besluit van 6 maart 2012 heeft het Uwv die aanvraag afgewezen. Daarbij is er op gewezen dat appellant wellicht wel in aanmerking komt voor een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.3. Bij brief van 19 april 2012 heeft de gemachtigde van appellant zich tot het Uwv gewend met de mededeling dat hij heeft begrepen dat op 6 maart 2012 een besluit op grond van de WW aan appellant is gezonden waarbij de WW-aanvraag is afgewezen. Hij stelt ook dat het besluit door appellant niet is ontvangen. Bij die brief is bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 maart 2012.
2.
Bij besluit van 10 juli 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv, voor zover hier van belang, het bezwaar tegen het besluit van 6 maart 2012 niet-ontvankelijk verklaard omdat dit te laat is ingediend. Het Uwv heeft daartoe overwogen dat in het besluit van 6 maart 2012 wordt beschreven hoe appellant een bijstandsuitkering kan aanvragen en dat appellant op 12 maart 2012 digitaal een bijstandsuitkering heeft aangevraagd. Het Uwv achtte het daarom niet aannemelijk dat appellant het besluit van 6 maart 2012 niet heeft ontvangen. Redenen om aan te nemen dat sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding achtte het Uwv niet aanwezig.
3.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank dat beroep ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het Uwv de verzending van het besluit van 6 maart 2012 voldoende aannemelijk had gemaakt. De rechtbank achtte daarbij van belang dat het Uwv een overzicht van het zogenoemde Elektronisch Archief/Elektronisch Dossier (EAED) heeft overgelegd, dat het betreffende besluit hierin is vermeld en dat door het Uwv is toegelicht dat wanneer een brief of een besluit in dit systeem wordt gearchiveerd het tegelijkertijd ter post wordt aangeboden. Voorts kende de rechtbank gewicht toe aan het feit dat appellant op 13 maart 2013 met het Uwv contact heeft opgenomen waarbij de volgende omschrijving is opgenomen ‘Agenda Startgesprek WWB/IOAW van WERKplein Groningen Centrum’.
4.
In hoger beroep heeft appellant gesteld dat met vermelding van een brief of een besluit in het EAED niet is gegeven dat de brief of het besluit ook daadwerkelijk ter post is bezorgd. Volgens appellant was niets van het Uwv vernomen en is daarom bij de gemeente geïnformeerd naar de mogelijkheden in het kader van de WWB. Het besluit van 6 maart 2012 is, nadat daarom is gevraagd, volgens appellant eerst enige dagen na 24 april 2012 ontvangen.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.1. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen.
5.1.2. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5.2.
Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, was het EAED, zoals door het Uwv in het verweer is erkend, ten tijde in geding, geen systeem waarbij werd gewaarborgd dat besluiten op de dag van archivering ter post werden aangeboden. De vermelding van het besluit van
6 maart 2012 in dat systeem vormt dan ook geen bewijs dat dit besluit is verzonden.
5.3.
In dit geval zijn er echter voldoende aanwijzingen dat appellant het besluit van 6 maart 2012 kort nadien heeft ontvangen. Appellant had een (mondelinge) aanvraag gedaan om een WW-uitkering. Op 5 maart 2012 heeft hij contact opgenomen met het Uwv en heeft hij gevraagd naar de status van die aanvraag. De volgende dag, 6 maart 2012, heeft het Uwv op die aanvraag afwijzend beslist en daarbij aangegeven dat appellant wellicht wel in aanmerking komt voor een bijstandsuitkering. Daarbij is tevens vermeld op welke wijze zo’n uitkering kan worden aangevraagd, waarbij ook UWV WERKbedrijf als instantie voor zo’n aanvraag is genoemd. Appellant heeft vervolgens op 13 maart 2012 een aanvraag om een bijstandsuitkering gedaan. Op die dag is een afspraak voor een startgesprek over de bijstand gemaakt. Nadien heeft appellant nog enige malen met het Uwv gebeld over de bijstandsuitkering en daarbij onder meer enige vragen gesteld over de ingangsdatum, hoogte en duur van de bijstandsuitkering. Na 6 maart 2012 heeft appellant in zijn telefonische contacten niet meer gevraagd om te beslissen op zijn WW-aanvraag noch verzocht om informatie over het uitblijven van betaling van zijn WW-uitkering. In onderlinge samenhang bezien is daarmee aannemelijk geworden dat appellant het besluit van 6 maart 2012 heeft ontvangen en daarmee dat dit besluit is verzonden.
5.4.
Met een bekendmaking van het besluit op 6 maart 2012 eindige de termijn waarbinnen appellant tijdig bezwaar kon maken op 18 april 2012. Het bezwaar is op 19 april 2012 gemaakt en is derhalve te laat. Er zijn geen reden om deze termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Het bezwaar is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5.5.
Het hoger beroep slaagt niet. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en C.C.W. Lange als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2013.
(getekend) H.G. Rottier
(getekend) K.E. Haan

NW