ECLI:NL:CRVB:2013:2653
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van ontheffing arbeidsverplichtingen op basis van WWB
In deze zaak gaat het om de intrekking van de eerder verleende ontheffing van de arbeidsverplichtingen van appellant, geboren in 1951, die sinds 1982 bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage, die eerder het bezwaar van appellant tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer gegrond had verklaard. Het college had appellant in 2011 medegedeeld dat de verplichtingen van artikel 9, eerste lid, van de WWB voor hem gelden, na eerdere ontheffingen op basis van psychologische adviezen.
De Raad oordeelt dat het college zich op het advies van Pro Company mocht baseren, dat na een zorgvuldige beoordeling tot de conclusie kwam dat appellant niet meer permanent ontheven kon worden van de arbeidsverplichtingen. De deskundige motivering van Pro Company werd als overtuigend beschouwd, en er waren geen omstandigheden die aanleiding gaven om het rapport niet te volgen. Appellant kon niet gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen aan eerdere ontheffingen, aangezien de wetgeving en maatschappelijke inzichten waren veranderd.
De rechtbank had eerder geoordeeld dat het advies van de GGD niet voldoende was om het besluit van het college te dragen, en had het college de gelegenheid gegeven om nader onderzoek te laten verrichten. Dit leidde tot een nieuw advies van Pro Company, dat bevestigde dat appellant niet voldeed aan de criteria voor een psychiatrische stoornis en dat er geen medische redenen waren die hem belemmerden in het arbeidsproces. De Raad bevestigt de eerdere uitspraken van de rechtbank en oordeelt dat de gronden van appellant niet slagen.