ECLI:NL:CRVB:2013:2648

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2013
Publicatiedatum
3 december 2013
Zaaknummer
12-4265 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstand wegens gezamenlijke huishouding in andere gemeente

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die niet op het uitkeringsadres woonde maar een gezamenlijke huishouding voerde in een andere gemeente. Appellant was sinds 21 mei 2007 ingeschreven op het adres in de gemeente Heumen en ontving bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Echter, na een fraudemelding werd er een onderzoek ingesteld door de Sociale Recherche, waaruit bleek dat appellant samenwoonde met [A.] in de gemeente [naam gemeente]. Dit was niet gemeld aan het college van burgemeester en wethouders van Heumen, waardoor appellant de inlichtingenverplichting had geschonden.

Het college heeft daarop de bijstand van appellant met terugwerkende kracht ingetrokken en de gemaakte kosten teruggevorderd. Appellant ging in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Arnhem, die het bezwaar van appellant ongegrond had verklaard. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college niet ter beoordeling stond of appellant een gezamenlijke huishouding voerde in de andere gemeente, omdat appellant niet in de gemeente Heumen woonde. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak en verklaarde het beroep gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand, omdat appellant ten onrechte bijstand had ontvangen.

De Raad oordeelde verder dat het college in de proceskosten van appellant moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 1.888,-, en dat het college het griffierecht van in totaal € 157,- aan appellant moest vergoeden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer op 3 december 2013.

Uitspraak

12/4265 WWB
Datum uitspraak: 3 december 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 28 juni 2012, 12/153 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Heumen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.G.H.M. de Glas, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met zaak 12/4261 WIJ plaatsgevonden op
10 september 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. De Glas. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. M.L. Hurkens.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1
Appellant staat sinds 21 mei 2007 ingeschreven op het adres [adres 1] te [woonplaats]. Hij ontving in de periode van 21 mei 2007 tot en met 31 maart 2010 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande met een toeslag van 10%. Hij heeft samen met [A.] twee kinderen, geboren [in] 2008 en [in]
2009. De kinderen staan ingeschreven op het adres van [A.] aan de [adres 2] te [naam gemeente]. [A.] heeft in de periode van 10 september 2008 tot 1 juli 2010 bijstand ingevolge de WWB ontvangen naar de norm voor een alleenstaande ouder. Over de periode van 1 juli 2010 tot 1 januari 2011 heeft zij een inkomensvoorziening ontvangen ingevolge de Wet investeren in jongeren (WIJ), eveneens naar de norm voor een alleenstaande ouder.
1.2.
Naar aanleiding van een fraudemelding afkomstig van een klantmanager van de gemeente Groesbeek dat [A.] en appellant zouden samenwonen heeft de Sociale Recherche regio Gelderland-Zuid op verzoek van het college van burgemeester en wethouders van Millingen aan de Rijn een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan [A.] verleende uitkeringen. Daarbij is ook het bij de gemeente Heumen berustende dossier van appellant betrokken. In het kader van dit onderzoek is dossieronderzoek verricht, zijn gegevens opgevraagd en zijn appellant en [A.] verhoord. Voorts hebben diverse getuigen verklaringen afgelegd en is aan het adres van [A.] een huisbezoek afgelegd. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 24 januari 2011. Geconcludeerd is dat appellant en [A.] op haar adres een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd zonder dit aan het college te melden.
1.3.
Bij besluit van 9 mei 2011 heeft het college de bijstand van appellant met ingang van
10 september 2008 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand over de periode van
10 september 2008 tot en met 31 maart 2010 ter hoogte van € 19.422,10 bruto van hem teruggevorderd. Bij besluit van 23 september 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen het besluit van 9 mei 2011 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant, in strijd met de op hem rustende inlichtingenverplichting, geen mededeling aan het college heeft gedaan van zijn gezamenlijke huishouding met [A.]. Nu appellant geen zelfstandig subject van bijstand was, had hij geen recht op bijstand naar de norm voor een alleenstaande.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, waarbij hij heeft bestreden dat sprake is van een gezamenlijke huishouding. Hij zegt dat hij wel in [woonplaats], gemeente Heumen, woonde.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het college heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat appellant ten tijde hier van belang een gezamenlijke huishouding heeft gevoerd met [A.] in de gemeente [naam gemeente]. Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van 15 november 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BV4711) brengt de vaststelling dat een persoon geen woonplaats heeft in de gemeente waar hij stelt recht te hebben mee dat de betrokkene ingevolge artikel 40, eerste lid, van de WWB reeds op die grond geen recht heeft op bijstand jegens die gemeente. In dat geval staat niet aan het bijstandverlenend orgaan van die gemeente ter beoordeling of de betrokkene in de gemeente waar hij volgens dat orgaan wel woonde een gezamenlijke huishouding voerde. Aan het college als bijstandverlenend orgaan van de gemeente Heumen stond dan ook niet ter beoordeling of appellant een gezamenlijke huishouding voerde in de gemeente [naam gemeente]. De grondslag van het bestreden besluit is daarom niet juist. De rechtbank heeft dat niet onderkend, zodat de aangevallen uitspraak wegens strijd met de wet voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Hierna zal de Raad beoordelen of aanleiding bestaat te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven.
4.2.
In zijn uitspraak van heden in de gevoegde zaak 12/4261 WIJ, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht, heeft de Raad geoordeeld dat [A.] in de periode van
10 september 2008 tot 1 januari 2011 een gezamenlijke huishouding met appellant heeft gevoerd op haar adres in [naam gemeente]. Uit de in die uitspraak gebezigde overwegingen, waarnaar de Raad hier verwijst, volgt dat [Appellant] in [naam gemeente] en dus niet in [woonplaats], gemeente Heumen, woonde. Op grond van het bepaalde in artikel 40, eerste lid, van de WWB had appellant geen recht op bijstand jegens het college. Appellant heeft dit niet aan het college gemeld, zodat hij de op hem rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden. Die schending brengt met zich mee dat aan appellant over de periode van 10 september 2008 tot en met 31 maart 2010 ten onrechte bijstand is verleend. Het college is daarom terecht overgegaan tot intrekking en terugvordering van de bijstand. De rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit kunnen daarom in stand blijven.
5.
Aanleiding bestaat het college te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze worden begroot op € 944,- in beroep en op € 944,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, dus in totaal € 1.888,-

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 23 september 2011;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 23 september 2011 in stand
blijven;
- veroordeelt het college in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 1.888,-;
- bepaalt dat het college aan appellant het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 157,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen als voorzitter en M. Hillen en P.W. van Straalen als leden, in tegenwoordigheid van M.R. Schuurman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 december 2013.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) M.R. Schuurman

HD