ECLI:NL:CRVB:2013:2632
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om aanvullende inkomensvoorziening ouderen op grond van artikel 47a WWB
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die in 2003 in beeld kwam bij hulpverleners vanwege zijn dakloosheid, had een aanvraag ingediend voor een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op basis van artikel 47a van de Wet werk en bijstand (WWB). De aanvraag werd afgewezen door de Sociale verzekeringsbank (Svb) omdat appellant geen verblijfstitel had, wat volgens de wet noodzakelijk is voor het verkrijgen van een uitkering.
De rechtbank had eerder de afwijzing van de Svb bevestigd, met de overweging dat appellant niet gelijkgesteld kan worden met een Nederlander, zoals bedoeld in artikel 11 van de WWB. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de wetgeving vereist dat bij het ontbreken van een verblijfstitel geen aanspraak kan worden gemaakt op uitkeringen. Appellant voerde aan dat deze afwijzing in strijd was met mensenrechtenverdragen, met name artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM), omdat hij in een kwetsbare positie verkeert.
De Centrale Raad van Beroep heeft de argumenten van appellant niet overtuigend geacht. De Raad bevestigde dat de afwijzing van de AIO-aanvulling rechtmatig was, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden die de wet stelt. De Raad benadrukte dat de situatie van appellant, hoewel tragisch, niet voldoende was om af te wijken van de wettelijke bepalingen. De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank Amsterdam diende te worden bevestigd, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.