ECLI:NL:CRVB:2013:993
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van kinderbijslag op basis van verblijfsstatus en de rechtvaardiging daarvan
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de weigering van kinderbijslag aan een Nigeriaanse appellante, die in Nederland verblijft zonder geldige verblijfsvergunning. De appellante had in 2009 een aanvraag voor kinderbijslag ingediend, die door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) werd afgewezen op grond van het feit dat zij niet verzekerd was onder de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) vanwege haar verblijfsstatus. De rechtbank Amsterdam had het beroep van de appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de uitsluiting van de appellante van de verzekering voor de AKW op basis van haar verblijfsstatus een objectieve en redelijke rechtvaardiging heeft. De Raad verwees naar eerdere rechtspraak van de Hoge Raad, die stelde dat het onderscheid naar nationaliteit en verblijfsstatus legitiem is en dat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft op het gebied van sociale zekerheid. De Raad concludeerde dat er geen schrijnende omstandigheden waren die een uitzondering op het koppelingsbeginsel rechtvaardigden. De appellante had ook aangevoerd dat de kinderbijslag een essentieel onderdeel van het bestaansminimum is, maar de Raad oordeelde dat de weigering van kinderbijslag niet leidt tot een schending van het recht op gezinsleven zoals gewaarborgd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De uitspraak bevestigt de noodzaak van een verblijfstitel voor toegang tot sociale voorzieningen in Nederland.