ECLI:NL:CRVB:2013:2625

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2013
Publicatiedatum
29 november 2013
Zaaknummer
13-2044 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om terug te komen op eerder genomen besluit inzake studiefinanciering

In deze zaak heeft appellante, een studente, hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om niet terug te komen op een eerder besluit betreffende haar studiefinanciering. De zaak betreft de toekenning van studiefinanciering op basis van een aanvraag die appellante op 5 december 2007 indiende, waarin zij aangaf ingeschreven te zijn voor een beroepsopleiding op niveau 2. Echter, na controle door de Minister bleek dat appellante ingeschreven was voor een opleiding op niveau 3, wat leidde tot een herziening van de toegekende studiefinanciering. Appellante heeft in 2011 bezwaar gemaakt tegen haar studieschuld, stellende dat zij nooit een opleiding op niveau 3 heeft gevolgd, maar enkel een aanloopklas. De Minister heeft dit bezwaar afgewezen, wat appellante noopte tot het indienen van hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat appellante niet voldoende nieuwe feiten of veranderde omstandigheden heeft aangetoond die een heroverweging van het eerdere besluit rechtvaardigen. De rechtbank had eerder al geoordeeld dat de aangevoerde feiten geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden waren, aangezien deze dateren van vóór het besluit van 5 juli 2008. De Raad bevestigt deze uitspraak en stelt dat de inschrijving van appellante, zoals deze tot stand is gekomen, bepalend is voor de toekenning van studiefinanciering. De eventuele onjuistheid van de inschrijving is een kwestie tussen de studerende en de onderwijsinstelling, en niet tussen de studerende en de Minister.

De Raad heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd en oordeelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan op 27 november 2013.

Uitspraak

13/2044 WSF
Datum uitspraak: 27 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
7 maart 2013, 12/1271 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Minister)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.A.M. van Oers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2013. Voor appellante is verschenen mr. Van Oers. De Minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. E.H.A. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1.1. Door middel van een aanvraagformulier, gedateerd 5 december 2007, heeft appellante studiefinanciering aangevraagd. Op het formulier heeft zij vermeld dat zij bij het [naam college] een beroepsopleidende leerweg volgt op niveau 2.
1.2. Bij besluit van 4 januari 2008 heeft de Minister appellante voor het volgen van deze opleiding studiefinanciering in de vorm van een basisbeurs toegekend voor 2008.
1.3. Bij besluit van 5 juli 2008 heeft de Minister appellante meegedeeld dat haar inschrijving bij de onderwijsinstelling is gecontroleerd. Uit deze controle is gebleken dat appellante niet is ingeschreven voor een opleiding op niveau 2, maar voor een opleiding op niveau 3. De Minister heeft de toegekende studiefinanciering herzien en de toelage over de periode van januari tot en met juli 2008 toegekend in de vorm van een basisbedrag prestatiebeurs.
1.4. Op 20 mei 2011 heeft appellante bij de Minister bezwaar gemaakt tegen haar studieschuld, waarvan de hoogte haar - onder meer - is gebleken uit een haar op 18 april 2011 toegezonden betalingsverzoek. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat zij nimmer een opleiding op niveau 3 heeft gevolgd. Bij haar bezwaarschrift heeft appellante een brief, gedateerd 14 februari 2008, overgelegd van de onderwijsinstelling waaruit naar voren komt dat appellante heeft deelgenomen aan een zogenoemde aanloopklas, maar dat zij het onderwijs aan de opleiding op niveau 3 niet heeft gevolgd.
1.5. De Minister heeft het bezwaarschrift van appellante aangemerkt als verzoek om terug te komen van het besluit van 5 juli 2008 en dat verzoek bij besluit van 10 januari 2012 afgewezen.
2.
De Minister heeft het tegen het besluit van 10 januari 2012 ingediende bezwaarschrift bij besluit van 12 april 2012 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daarbij is erop gewezen dat uit de verklaring die de onderwijsinstelling heeft afgegeven naar voren komt dat appellante ingeschreven is geweest op niveau 3 en dat dat nadien niet meer is gewijzigd.
3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep van appellante ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Dat betekent dat niet vol kan worden getoetst of het besluit van 5 juli 2008 juist is. De Minister had de bevoegdheid om zijn eerdere besluit te handhaven.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Het in 1.3 genoemde besluit van 5 juli 2008 is ambtshalve door de Minister genomen. Het verzoek van appellante van 20 mei 2011 strekt ertoe dat de Minister terugkomt van dit besluit.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld CRvB 21 oktober 2003, ECLI:NL:CRVB:2003:AM3202) is op een dergelijk verzoek artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. Dit betekent dat de verzoeker nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moet brengen. Wanneer de verzoeker dat niet doet, kan een bestuursorgaan het verzoek afwijzen met verwijzing naar zijn eerdere besluit. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
4.3.
Ter ondersteuning van haar verzoek van 20 mei 2011 heeft appellante aangevoerd dat zij het onderwijs op niveau 3 feitelijk nooit heeft gevolgd, maar dat zij in een “aanloopklas” heeft gezeten, voorafgaand aan de opleiding op niveau 3. In aanvulling hierop is bij brief van
4 november 2011 zijdens appellante betoogd dat de onderwijsinstelling appellante ten onrechte op niveau 3 heeft ingeschreven.
4.4.1.
De rechtbank is op goede gronden tot het oordeel gekomen dat wat appellante heeft aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, aangezien de aangevoerde feiten dateren van voor het besluit van 5 juli 2008. De van latere datum daterende verklaringen van school brengen in die feiten geen verandering.
4.4.2.
De stelling dat de onderwijsinstelling appellante niet om organisatorische of administratieve redenen had mogen inschrijven voor een opleiding op niveau 3 en dat de opleiding die zij in de “aanloopklas” volgde zou moeten worden gekwalificeerd als een opleiding op niveau 1 of 2, zijn evenmin nieuwe feiten. Voor de toekenning van studiefinanciering is de inschrijving zoals die tot stand is gekomen van belang. De eventuele onjuistheid van de inschrijving of de onjuiste kwalificatie van de opleiding zijn zaken die spelen tussen de studerende en de onderwijsinstelling.
4.5.
De Minister mocht het verzoek van appellante van 20 mei 2011 dan ook afwijzen. In wat appellante heeft aangevoerd zijn geen bijzondere omstandigheden gelegen die de Minister in het onderhavige geval aanleiding hadden moeten geven om tot een andere beslissing te komen. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit terecht ongegrond verklaard. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van Z. Karekezi als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2013.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) Z. Karekezi

CVG