ECLI:NL:CRVB:2013:2615
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering van WW-uitkering na melding van werkzaamheden als zelfstandige
In deze zaak gaat het om de herziening, intrekking en terugvordering van een WW-uitkering van appellant, die sinds 21 januari 2009 een uitkering ontving op basis van de Werkloosheidswet (WW). Appellant meldde op 15 december 2009 aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat hij sinds 10 september 2009 als zelfstandig ondernemer werkzaam was. Het Uwv reageerde niet op deze mededeling. In 2011 ontving het Uwv een melding dat appellant van 3 september 2009 tot 17 maart 2010 als zelfstandige had gewerkt en vroeg hij om een overzicht van de gewerkte uren. Na ontvangst van dit overzicht besloot het Uwv op 16 september 2011 de WW-uitkering van appellant te herzien en in te trekken, en vorderde het onverschuldigd betaalde bedrag van € 2.692,20 terug.
Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. De rechtbank Amsterdam vernietigde het besluit voor zover het de terugvordering betrof, omdat appellant vanaf 22 maart 2010 geen werkzaamheden meer had verricht. De rechtbank bevestigde echter de herziening en intrekking van de uitkering. Appellant ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank, waarbij hij aanvoerde dat het Uwv onzorgvuldig had gehandeld en dat persoonlijke omstandigheden aanleiding zouden moeten geven om van terugvordering af te zien.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv terecht de terugvordering had ingesteld, omdat appellant onverschuldigd WW-uitkering had ontvangen. De Raad oordeelde dat de omstandigheden van appellant, waaronder zijn minimuminkomen en de WIA-uitkering van zijn vrouw, niet voldoende waren om de terugvordering onaanvaardbaar te maken. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan op 27 november 2013.