In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem. De zaak betreft de intrekking van een besluit tot aanstelling in tijdelijke dienst van betrokkene, die had laten weten af te zien van de beoogde indiensttreding bij de gemeente Ubbergen. De rechtbank had geoordeeld dat het college niet voldoende had aangetoond dat betrokkene daadwerkelijk de wens had geuit om niet in dienst te treden. De Raad oordeelt echter dat betrokkene, na zijn uitlatingen tijdens een exitgesprek en zijn handelen in de periode daarna, wel degelijk de intentie had om niet in dienst te treden. De Raad stelt vast dat betrokkene zijn werk heeft overgedragen en na 1 oktober 2010 niet meer is komen werken, wat zijn beslissing om af te zien van de indiensttreding bevestigt. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep van betrokkene ongegrond. Tevens wordt het besluit van 16 april 2012, waarin het college opnieuw een beslissing op bezwaar nam, vernietigd. De Raad concludeert dat er geen proceskostenveroordeling nodig is, gezien de omstandigheden van de zaak.