ECLI:NL:CRVB:2013:2603

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 november 2013
Publicatiedatum
27 november 2013
Zaaknummer
12-3352 WAJONG-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over gebreken in de voorbereiding en motivering van een Wajong-uitkering

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep wordt ingegaan op de gebreken in de voorbereiding en de motivering van het bestreden besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de Wajong-uitkering van appellante. Appellante, geboren in 1974, heeft in 2008 een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die door het Uwv werd geweigerd. De Raad heeft vastgesteld dat de bezwaarverzekeringsarts de eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 1 september 1992 heeft vastgesteld, maar dat er onvoldoende onderzoek is gedaan naar de vraag of appellante op de relevante data arbeidsongeschikt was. De Raad heeft een deskundige benoemd, die concludeerde dat er in de periode van 15 september 1992 tot 17 november 1993 sprake was van een actieve evoluerende ziekte van Bechterew, maar dat de situatie na 5 februari 1994 verbeterd was. De Raad oordeelt dat het Uwv niet voldoende heeft onderzocht of appellante haar ingezetenschap in Nederland heeft behouden en of zij als studerende arbeidsongeschikt is geworden. De Raad draagt het Uwv op om binnen zes weken het besluit te herstellen, rekening houdend met de geldende wet- en regelgeving en de overgangsbepalingen van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de Wajong.

Uitspraak

12/3352 WAJONG-T
Datum uitspraak: 22 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
22 mei 2012, 09/14 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S.T. Dieters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2012. Namens appellante is mr. Dieters verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. F.H.M.A. Swarts.
Het onderzoek ter zitting is geschorst.
De Raad heeft reumatoloog dr. G.H.C. Schardijn als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. De deskundige heeft op 26 maart 2013 een schriftelijk verslag van zijn onderzoek aan de Raad uitgebracht.
Appellante en het Uwv hebben een reactie op het rapport van Schardijn ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft vervolgens plaatsgevonden op 11 oktober 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. L.S. Slinkman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H.M.A. Swarts.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellante is [in] 1974 geboren in Nederland en in november 1984 naar Turkije verhuisd. Vanaf 5 februari 1993 is ze weer woonachtig geworden in Nederland waarna zij van 1984 tot 1998 weer in Turkije heeft gestudeerd en nadien afwisselend in Nederland en Turkije heeft gewoond. Appellante heeft op 5 februari 2008 een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong). Bij besluit van 14 april 2008 heeft het Uwv geweigerd haar een Wajong-uitkering toe te kennen omdat zij op de dag dat zij zeventien jaar oud werd niet arbeidsongeschikt was en in het jaar voorafgaande aan haar arbeidsongeschiktheid niet ten minste zes maanden studerend was.
1.2. Naar aanleiding van het bezwaar van appellante tegen het besluit van 14 april 2008 heeft de bezwaarverzekeringsarts de eerste arbeidsongeschiktheidsdag vastgesteld op
1 september 1992, omdat appellante in het schooljaar 1992/1993 al klachten ondervond door de ziekte van Bechterew. Omdat deze diagnose in 1993 werd gesteld en appellante vervolgens behandeld werd, is de bezwaarverzekeringsarts ervan uitgegaan dat de klachten na september 1992 moeten zijn verbeterd. De bezwaarverzekeringsarts heeft vervolgens een Functionele mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld, geldend voor 1 september 1992 en een FML geldend voor 31 augustus 1993, de datum waarop het einde van de wachttijd werd bereikt. De FML geldend per einde wachttijd behelst minder beperkingen. Op verzoek van de medewerker bezwaar heeft de bezwaarverzekeringsarts ook een FML opgemaakt voor 5 februari 1993, de datum waarop appellante volgens het Uwv ingezetene is geworden.
De bezwaarverzekeringsarts heeft in het rapport van 23 september 2008 te kennen gegeven dat de FML van 1 september 1992 ook geldig is op 5 februari 1993 en die van
31 augustus 1993 ook per 52 weken na 5 februari 1993.
1.3. De bezwaararbeidsdeskundige heeft de arbeidsongeschiktheid van appellante berekend op 5 februari 1993 en op 4 december 1994, daarbij uitgaande van de twee door de bezwaarverzekeringsarts opgemaakte Functionele Mogelijkhedenlijsten. Op beide data is het verlies aan verdiencapaciteit nihil, zodat dit leidt tot een indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van minder dan 25%.
1.4. Bij besluit van 1 december 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante ongegrond verklaard omdat zij noch op zeventienjarige leeftijd noch op de datum waarop zij weer woonachtig werd in Nederland arbeidsongeschikt was in de zin van de Wajong (of de AAW). Evenmin is er aanleiding te veronderstellen dat er tot 2001 sprake is geweest van arbeidsongeschiktheid.
2.1. In beroep heeft appellante onder overlegging van een rapport van medisch adviseur
D.J. Schakel van 4 mei 2009 naar voren gebracht dat geen sprake is van de door de bezwaarverzekeringsarts veronderstelde verbetering van de klachten door de ziekte van Bechterew en dat appellante meer beperkt is dan waarvan het Uwv is uitgegaan mede omdat de ziekte van Bechterew een progressief verloop kent.
2.2. De rechtbank heeft reumatoloog dr. G.A.W. Bruijn verzocht haar van verslag en advies te dienen over de arbeidsongeschiktheid van appellante op de data 1 september 1993 en
5 februari 1994. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat Bruijn de door de bezwaarverzekeringsarts gestelde diagnose heeft onderschreven en dat hij van mening is dat deze aandoening beperkingen kan geven als aangegeven in de door de bezwaarverzekeringsarts opgestelde FML. De rechtbank heeft aanleiding gezien de deskundige in zijn oordeel te volgen en is ook overigens van oordeel dat er onvoldoende redenen zijn om te oordelen dat de medische beperkingen voor appellante onjuist zijn vastgesteld. De rechtbank is verder van oordeel dat appellante ten tijde in geding in staat kon worden geacht de door de bezwaararbeidsdeskundige geselecteerde functies te vervullen. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de door de rechtbank ingeschakelde deskundige heeft miskend dat de ziekte van Bechterew een progressief verloop kent en herhaald dat de bezwaarverzekeringsarts van het Uwv ten onrechte ervan is uitgegaan dat de beperkingen van appellante op enig moment minder ernstig zijn geworden.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
De door de Raad als deskundige benoemde reumatoloog dr. G.H.C. Schardijn heeft in zijn rapport van 26 maart 2013 geconcludeerd dat in de periode van 15 september 1992 tot
17 november 1993 sprake was van een actieve evoluerende M. Bechterew. Voor wat betreft de datum 5 februari 1994 heeft hij aanwijzingen gevonden dat de ziektelast verbeterd was en kan hij zich vinden in de voor die datum door het Uwv vastgestelde FML. Dit geldt echter niet op 52 weken na 1 september 1992. Appellante werd eerst in november 1993 gezien in de polikliniek van het AZG en de eerste gedocumenteerde verbetering wordt op
2 december 1993 beschreven.
5.2.
Het Uwv heeft in reactie op het rapport van Schardijn gesteld het niet eens te zijn met het oordeel van de deskundige dat geen sprake is van een verbetering van de belastbaarheid van appellante op 52 weken na 1 september 1992. Voor zover de deskundige hierin toch gevolgd zou worden en dus de FML geldig op 1 september 1992 ook zou dienen te gelden voor
31 augustus 1993, kan dat de beoordeling niet anders maken omdat appellante met ingang van 4 februari 1994 niet arbeidsongeschikt is en een eerdere toekenning niet aan de orde is.
5.3.
Appellante heeft, onder verwijzing naar een brief van Schakel van 22 juli 2013, naar voren gebracht dat er ten onrechte van een op een bepaald moment geldend klachtenpatroon van appellante wordt uitgegaan, terwijl de klachten en daarmee beperkingen door de ziekte van Bechterew fluctueren met bijvoorbeeld weersinvloeden en de belasting van dat moment.
5.4.
Voor zover het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante op zeventienjarige leeftijd niet arbeidsongeschikt was, overweegt de Raad dat de eerste arbeidsongeschiktheidsdag door het Uwv is gesteld op 1 september 1992, twee weken voor de dag waarop appellante achttien jaar werd. Deze eerste arbeidsongeschiktheidsdag is door appellante niet betwist, noch is er aanleiding voor het oordeel dat dit op een onjuiste aanname door het Uwv berust. Dit betekent dat appellante op haar zeventiende jaar niet arbeidsongeschikt was.
5.5.
De Raad stelt vast dat het Uwv bij de beoordeling van de aanspraken van appellante op een Wajong-uitkering daarnaast van belang heeft geacht de datum waarop appellante volgens het Uwv ingezetene werd, 5 februari 1993, en heeft beoordeeld of zij op deze datum en
52
weken daarna arbeidsongeschikt moest worden geacht.
5.6.
Ter zitting is met partijen besproken dat de dag waarop een jonggehandicapte ingezetene wordt, weliswaar van belang kan zijn in verband met de vraag of sprake is van verzekering en in verband met het beleid van het Uwv terzake van het buiten beschouwing laten van bij aanvang van de verzekering reeds bestaande arbeidsongeschiktheid ten aanzien van jonggehandicapten, maar dat in het geval van appellante ten onrechte is beoordeeld of zij op de data waarop zij ingezetene is geworden en 52 weken daarna sprake is geweest van arbeidsongeschiktheid. De datum van 4 februari 1994 heeft daarmee een rol gekregen bij de beoordeling die deze niet had dienen te krijgen.
5.7.
Voor zover het bestreden besluit berust op een beoordeling door het Uwv van de arbeidsongeschiktheid van appellante op de datum van 4 februari 1994, berust het besluit dan ook op een onjuiste grondslag. Dit heeft de rechtbank miskend.
5.8.
Het bestreden besluit berust hiermee op een zodanig onjuiste grondslag dat voordat de Raad kan overgaan tot een verdere beoordeling van de aanspraak van appellante op een Wajong-uitkering, het Uwv eerst nader onderzoek moet doen naar de van belang zijnde criteria, met inachtneming van de geldende wet- en regelgeving. Zo heeft het Uwv aangenomen dat appellante op 5 februari 1993 ingezetene is geworden, maar is door het Uwv niet kenbaar onderzocht of appellante haar eerdere ingezetenschap heeft behouden omdat er tussen haar en Nederland een duurzame band van persoonlijke aard is blijven bestaan. Evenmin heeft het Uwv onderzoek gedaan naar de vraag of appellante, mede afhankelijk van het onderzoek naar haar ingezetenschap, in aanmerking zou kunnen komen voor een
Wajong-uitkering omdat zij als studerende arbeidsongeschikt is geworden en voor die datum tenminste zes maanden studerende was.
5.9.
Uit hetgeen in 5.6 tot en met 5.8 is overwogen volgt dat sprake is van gebreken in de voorbereiding en de motivering van het bestreden besluit. De Raad ziet aanleiding om met toepassing van artikel 21, zesde lid, van de Beroepswet het Uwv op te dragen de gebreken in het bestreden besluit te herstellen. Gelet op de geboortedatum van appellante zijn daarbij overigens ook de overgangsbepalingen ten aanzien van de toepasselijkheid van de
Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en de Wajong van belang.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen 6 weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het besluit van 1 december 2008 te herstellen met inachtneming van hetgeen de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en R.E. Bakker en K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) H.J. Dekker
JvC