ECLI:NL:CRVB:2013:2602

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2013
Publicatiedatum
27 november 2013
Zaaknummer
12-494 INBURG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de inburgeringsplicht van appellante op basis van medische adviezen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de inburgeringsplicht van appellante, die de Marokkaanse nationaliteit heeft en sinds 1987 in Nederland woont. Appellante heeft aangevoerd dat zij wegens medische omstandigheden niet in staat is het inburgeringsexamen te halen. Het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk heeft haar echter niet ontheven van deze plicht, ondanks de medische adviezen die zij heeft overgelegd. De Raad heeft vastgesteld dat de medische adviezen, opgesteld door artsen van de GGD en Argonaut Advies, concluderen dat appellante in staat is om binnen vijf jaar het inburgeringsexamen te behalen, mits er aanpassingen worden gedaan aan de examenomstandigheden.

De Raad heeft het procesverloop in detail bekeken, waarbij appellante in hoger beroep haar argumenten heeft gepresenteerd, waaronder stress en concentratieproblemen. Het college heeft gereageerd met aanvullende medische adviezen, maar de Raad concludeert dat appellante onvoldoende bewijs heeft geleverd om haar stellingen te onderbouwen. De Raad heeft vastgesteld dat het college zich terecht heeft gebaseerd op de medische adviezen en dat appellante de conclusies daarvan niet voldoende heeft weersproken.

De uitspraak bevestigt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat het college in de proceskosten van appellante wordt veroordeeld. De Raad heeft de kosten voor reiskosten in beroep en hoger beroep vastgesteld op een totaal van € 25,80. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

12/494 INBURG
Datum uitspraak: 27 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van
21 december 2011, 11/5581 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Rijswijk (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft haar echtgenoot [naam echtgenoot] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het college heeft desgevraagd een nader stuk ingediend.
Namens appellante is een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2013. Namens appellante is verschenen [naam echtgenoot]. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door V.M.M. Albers LLB en mr. M. Drazenovic.
Bij brief van 14 maart 2013 heeft de Raad partijen ervan op de hoogte gesteld dat het onderzoek niet volledig is geweest en dat het onderzoek wordt heropend.
Bij brief van 24 mei 2013 heeft de Raad het college verzocht nadere inlichtingen te verstrekken.
Het college heeft geantwoord bij brief van 12 augustus 2013.
Partijen hebben toestemming gegeven een nader onderzoek ter zitting achterwege te laten, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1959, heeft de Marokkaanse nationaliteit en woont sinds 1987 in Nederland.
1.2.
Naar aanleiding van de stelling van appellante dat zij wegens medische omstandigheden niet in staat is het inburgeringsexamen als bedoeld in de Wet inburgering (Wi) te halen, heeft de arts B. Inia, werkzaam bij de GGD Zuid-Holland West, het college bij rapport van
24 juni 2008 geadviseerd. Dit advies is gebaseerd op spreekuurbezoek, telefonisch overleg met de huisarts van appellante en een bespreking in het wekelijkse casuïstiek overleg. Inia komt tot de conclusie dat appellante door haar medische problemen beperkingen ondervindt, maar dat deze niet van dien aard zijn dat zij niet zou kunnen inburgeren. Appellante wordt in staat geacht binnen een termijn van vijf jaar het inburgeringsexamen te halen. Het examen moet wel op een aangepaste locatie met schone, droge lucht plaatsvinden.
1.3.
Bij besluit van 12 oktober 2010 heeft het college appellante bericht dat zij inburgeringsplichtig is en dat zij vóór 16 mei 2013 het inburgeringsexamen moet hebben behaald. Appellante wordt niet ontheven van de inburgeringsplicht, maar mag het examen afleggen op een aangepaste locatie met schone, droge lucht.
1.4.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellante tegen het besluit van 12 oktober 2010 heeft de sociaal geneeskundige J.D. Reijnen-de Jager, werkzaam bij Argonaut Advies, het college bij rapport van 14 april 2011 geadviseerd. Dit advies is gebaseerd op spreekuurbezoek, informatie van de huisarts van appellante en overleg met een collega. Appellante wordt in staat geacht binnen een termijn van vijf jaar het inburgeringsexamen te halen met de genoemde aanpassingen aan de examenomstandigheden.
1.5.
Bij besluit van 30 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep ongegrond verklaard.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij wegens stress, vergeetachtigheid en concentratieproblemen, welke thans zijn toegenomen, niet in staat is binnen een termijn van vijf jaar het inburgeringsexamen te halen.
3.2.
Naar aanleiding van een verzoek van de Raad om nadere inlichtingen heeft het college een nader advies van 6 augustus 2013 van Reijnen-de Jager ingezonden. Dit advies berust op spreekuurbezoek en informatie van de huisarts van appellante. De huisarts heeft bericht dat er sprake is van stressklachten, maar dat appellante geen machtiging heeft gegeven om meer informatie over die stressklachten aan Reijnen-de Jager te verstrekken. Er is voorts geen psychiatrische behandeling geweest, waardoor Reijnen-de Jager tot de conclusie komt dat niet gesteld kan worden dat de stressklachten en concentratiestoornissen het behalen van het inburgeringsexamen op medische gronden blijvend in de weg staan.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wi ontheft het college de inburgeringsplichtige van de inburgeringsplicht, indien die inburgeringsplichtige heeft aangetoond door een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap, blijvend niet in staat te zijn het inburgeringsexamen te behalen.
4.1.2. Op grond van artikel 6, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wi kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorzien in nadere regels omtrent de toepassing van het eerste lid.
4.2.1. Ingevolge artikel 2.8, eerste lid, van het Bi legt de inburgeringsplichtige bij een aanvraag tot ontheffing van de inburgeringsplicht op grond van een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel verstandelijke handicap als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wi, een advies over van een door het college aangewezen onafhankelijke arts, die is ingeschreven in het betreffende register bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.
4.2.2. Op grond van artikel 2.8, vierde lid, van het Bi kan de ontheffing worden verleend indien redelijkerwijs verwacht mag worden dat de aard en de ernst van de psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke handicap zodanig zijn dat het inburgeringsexamen niet binnen vijf jaar na de aanvraag van de ontheffing kan worden behaald.
4.2.3. Het vijfde lid van artikel 2.8 van het Bi bepaalt dat bij regeling van Onze Minister nadere regels kunnen worden gesteld omtrent de verlening van de ontheffing alsmede omtrent het advies, bedoeld in het eerste lid.
4.3.1. Ingevolge artikel 2.4, eerste lid, van de Regeling inburgering (Ri), bevat het advies, bedoel in artikel 2.8, eerste lid, van het Bi, in ieder geval een oordeel met betrekking tot het verlenen dan wel het weigeren van de ontheffing van de inburgeringsplicht en, indien van toepassing, noodzakelijke bijzondere examenomstandigheden als bedoeld in artikel 3.2.
4.3.2. Op grond van artikel 2.4, tweede lid, van de Ri adviseert de arts, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het Bi, tot ontheffing van de inburgeringsplicht, indien de inburgeringsplichtige:
a. aanpassingen in het voorbereidingstraject op het inburgeringsexamen nodig heeft en daarbij niet kan worden volstaan met lichte aanpassingen, of
b. bijzondere examenomstandigheden nodig heeft om het inburgeringsexamen te kunnen behalen en de bijzondere examenomstandigheden, bedoeld in artikel 3.2, hiertoe niet toereikend zijn.
4.3.3. Het derde lid van artikel 2.4, van de Ri, bepaalt dat de arts, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het Bi, het advies opstelt conform het protocol dat is opgenomen in bijlage 4 bij deze regeling.
4.4.
Artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat, indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, het bestuursorgaan zich ervan dient te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
4.5.
De Raad leidt uit het samenstel van de onder 4.1.1 tot en met 4.4 genoemde bepalingen af dat, indien een inburgeringsplichtige stelt op medische gronden niet in staat te zijn aan de inburgeringsplicht te voldoen, het op de weg van het college ligt om zich te laten adviseren door een door hem aan te wijzen onafhankelijk arts. Hierbij ligt het op de weg van de inburgeringsplichtige om mee te werken aan het door de onafhankelijke arts in te stellen onderzoek en de resultaten daarvan te overleggen aan het college. Het is vervolgens aan het college om zich ervan te vergewissen dat de aangewezen onafhankelijke arts deskundig is en zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en voorts dat het medisch advies concludent is. Indien aan deze vereisten is voldaan, mag het college zich bij zijn besluitvorming op dit advies baseren. Indien de onafhankelijke arts tot de conclusie komt dat redelijkerwijs verwacht mag worden dat de aard en de ernst van de psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke handicap niet zodanig zijn dat het inburgeringsexamen niet binnen vijf jaar na de aanvraag van de ontheffing kan worden behaald, ligt het op de weg van de inburgeringsplichtige om deze bevindingen gedocumenteerd te weerleggen.
4.6.1.
Het advies van 24 juni 2008, aangevuld op 6 augustus 2013 voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Het is opgesteld door een arts die werkzaam is bij Argonaut Advies. Deze heeft appellante tweemaal op het spreekuur ontvangen en heeft medische informatie opgevraagd en ontvangen van haar behandelaar. Het advies is voorts inzichtelijk en concludent. Dat de arts slechts over summiere informatie van de huisarts beschikt komt voor rekening en risico van appellante. Zij heeft de huisarts immers geen toestemming gegeven om meer informatie te verstrekken.
4.6.2.
Appellante heeft haar stelling dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat ten tijde van het bestreden besluit redelijkerwijs verwacht mocht worden dat de aard en de ernst van de psychische belemmering zodanig was dat het inburgeringsexamen niet binnen vijf jaar na de aanvraag van de ontheffing kan worden behaald, niet onderbouwd met medische gegevens.
4.6.3.
Uit hetgeen is overwogen onder 4.5 tot en met 4.6.2 volgt dat het college zich bij zijn besluitvorming heeft mogen baseren op de gegeven medische adviezen en dat appellante de daarin opgenomen conclusies onvoldoende heeft weersproken. Het college heeft appellante dan ook terecht niet ontheven van de inburgeringsplicht.
4.7.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
De Raad acht vanwege het in hoger beroep noodzakelijk gebleken nadere medisch advies termen aanwezig om het college op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op
€ 4,20 voor reiskosten in beroep en op € 21,60 voor reiskosten in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 25,80.
Deze uitspraak is gedaan door G.M.T. Berkel-Kikkert als voorzitter en J. Brand en
M.F. Wagner als leden, in tegenwoordigheid van P.J.M. Crombach als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2013.
(getekend) G.M.T. Berkel-Kikkert
(getekend) P.J.M. Crombach

TM