4.De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Wi ontheft het college de inburgeringsplichtige van de inburgeringsplicht, indien die inburgeringsplichtige heeft aangetoond door een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel een verstandelijke handicap, blijvend niet in staat te zijn het inburgeringsexamen te behalen.
4.1.2. Op grond van artikel 6, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wi kan bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorzien in nadere regels omtrent de toepassing van het eerste lid.
4.2.1. Ingevolge artikel 2.8, eerste lid, van het Bi legt de inburgeringsplichtige bij een aanvraag tot ontheffing van de inburgeringsplicht op grond van een psychische of lichamelijke belemmering, dan wel verstandelijke handicap als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Wi, een advies over van een door het college aangewezen onafhankelijke arts, die is ingeschreven in het betreffende register bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.
4.2.2. Op grond van artikel 2.8, vierde lid, van het Bi kan de ontheffing worden verleend indien redelijkerwijs verwacht mag worden dat de aard en de ernst van de psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke handicap zodanig zijn dat het inburgeringsexamen niet binnen vijf jaar na de aanvraag van de ontheffing kan worden behaald.
4.2.3. Het vijfde lid van artikel 2.8 van het Bi bepaalt dat bij regeling van Onze Minister nadere regels kunnen worden gesteld omtrent de verlening van de ontheffing alsmede omtrent het advies, bedoeld in het eerste lid.
4.3.1. Ingevolge artikel 2.4, eerste lid, van de Regeling inburgering (Ri), bevat het advies, bedoel in artikel 2.8, eerste lid, van het Bi, in ieder geval een oordeel met betrekking tot het verlenen dan wel het weigeren van de ontheffing van de inburgeringsplicht en, indien van toepassing, noodzakelijke bijzondere examenomstandigheden als bedoeld in artikel 3.2.
4.3.2. Op grond van artikel 2.4, tweede lid, van de Ri adviseert de arts, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het Bi, tot ontheffing van de inburgeringsplicht, indien de inburgeringsplichtige:
a. aanpassingen in het voorbereidingstraject op het inburgeringsexamen nodig heeft en daarbij niet kan worden volstaan met lichte aanpassingen, of
b. bijzondere examenomstandigheden nodig heeft om het inburgeringsexamen te kunnen behalen en de bijzondere examenomstandigheden, bedoeld in artikel 3.2, hiertoe niet toereikend zijn.
4.3.3. Het derde lid van artikel 2.4, van de Ri, bepaalt dat de arts, bedoeld in artikel 2.8, eerste lid, van het Bi, het advies opstelt conform het protocol dat is opgenomen in bijlage 4 bij deze regeling.
4.4.Artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat, indien een besluit berust op een onderzoek naar feiten en gedragingen dat door een adviseur is verricht, het bestuursorgaan zich ervan dient te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden.
4.5.De Raad leidt uit het samenstel van de onder 4.1.1 tot en met 4.4 genoemde bepalingen af dat, indien een inburgeringsplichtige stelt op medische gronden niet in staat te zijn aan de inburgeringsplicht te voldoen, het op de weg van het college ligt om zich te laten adviseren door een door hem aan te wijzen onafhankelijk arts. Hierbij ligt het op de weg van de inburgeringsplichtige om mee te werken aan het door de onafhankelijke arts in te stellen onderzoek en de resultaten daarvan te overleggen aan het college. Het is vervolgens aan het college om zich ervan te vergewissen dat de aangewezen onafhankelijke arts deskundig is en zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en voorts dat het medisch advies concludent is. Indien aan deze vereisten is voldaan, mag het college zich bij zijn besluitvorming op dit advies baseren. Indien de onafhankelijke arts tot de conclusie komt dat redelijkerwijs verwacht mag worden dat de aard en de ernst van de psychische of lichamelijke belemmering dan wel verstandelijke handicap niet zodanig zijn dat het inburgeringsexamen niet binnen vijf jaar na de aanvraag van de ontheffing kan worden behaald, ligt het op de weg van de inburgeringsplichtige om deze bevindingen gedocumenteerd te weerleggen.
4.6.1.Het advies van 24 juni 2008, aangevuld op 6 augustus 2013 voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Het is opgesteld door een arts die werkzaam is bij Argonaut Advies. Deze heeft appellante tweemaal op het spreekuur ontvangen en heeft medische informatie opgevraagd en ontvangen van haar behandelaar. Het advies is voorts inzichtelijk en concludent. Dat de arts slechts over summiere informatie van de huisarts beschikt komt voor rekening en risico van appellante. Zij heeft de huisarts immers geen toestemming gegeven om meer informatie te verstrekken.
4.6.2.Appellante heeft haar stelling dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat ten tijde van het bestreden besluit redelijkerwijs verwacht mocht worden dat de aard en de ernst van de psychische belemmering zodanig was dat het inburgeringsexamen niet binnen vijf jaar na de aanvraag van de ontheffing kan worden behaald, niet onderbouwd met medische gegevens.
4.6.3.Uit hetgeen is overwogen onder 4.5 tot en met 4.6.2 volgt dat het college zich bij zijn besluitvorming heeft mogen baseren op de gegeven medische adviezen en dat appellante de daarin opgenomen conclusies onvoldoende heeft weersproken. Het college heeft appellante dan ook terecht niet ontheven van de inburgeringsplicht.
4.7.Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.