ECLI:NL:CRVB:2013:2591

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 november 2013
Publicatiedatum
27 november 2013
Zaaknummer
12-4109 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WGA-vervolguitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uwv met betrekking tot zijn WGA-vervolguitkering. Appellant, die zich per 20 augustus 2007 ziek meldde met long- en gewrichtsklachten, heeft in 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Het Uwv heeft in 2010 vastgesteld dat appellant met ingang van 1 februari 2011 recht heeft op een WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Appellant is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn vermoeidheidsklachten en andere medische aandoeningen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts voldoende medische informatie hebben verzameld en dat de belastbaarheid van appellant correct is weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De Raad concludeert dat de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellant niet onjuist is en dat de functies die aan appellant zijn voorgelegd, passend zijn. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, die het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond heeft verklaard, en wijst het verzoek om vergoeding van wettelijke rente af. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 27 november 2013.

Uitspraak

12/4109 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van
18 juni 2012, 11/763 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.E. Crone, werkzaam bij stichting Achmea Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 oktober 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Crone. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.H.G. Boelen.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, voorheen werkzaam als projectleider/werkvoorbereider, heeft zich per
20 augustus 2007 vanuit een uitkeringssituatie ingevolge de Werkloosheidswet ziek gemeld met long- en gewrichtsklachten en klachten als gevolg van een legionellabesmetting. Daarnaast was er ook sprake van psychische klachten.
1.2. Bij besluit van 31 juli 2009 heeft het Uwv appellant met ingang van 17 augustus 2009 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend. De rechtbank heeft bij uitspraak van 18 oktober 2010 (nummer: 10/39 en 10/23) het tegen het besluit van 4 december 2009 ingestelde beroep, waarbij het Uwv het besluit van 31 juli heeft gehandhaafd, ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
1.3. Bij besluit van 26 november 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant, van wie de loongerelateerde WGA-uitkering eindigde op 10 november 2010, met inachtneming van de vastgestelde overgangstermijn met ingang van 1 februari 2011 in aanmerking komt voor een WGA-vervolguitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
1.4. Bij besluit van 6 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 26 november 2010 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, maar de rechtgevolgen van dit besluit geheel in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat eerst in beroep een voldoende deugdelijke medische motivering aan het bestreden besluit ten grondslag is gelegd.
3.
Appellant kan zich met deze uitspraak niet verenigen en heeft in hoger beroep aangevoerd dat het Uwv met de vermoeidheidsklachten als gevolg van de slaapapneu, de legionellabesmetting, de problemen met de aanmaak van melatonine en het chronische vermoeidheidssyndroom (CVS) onvoldoende rekening heeft gehouden. Appellante stelt dat op grond van deze klachten een urenbeperking had moeten worden aangenomen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft hij informatie van behandelend neuroloog
M.G. Smits van 5 november 2012 en een medisch adviseur van 15 augustus 2011 overgelegd.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De verzekeringsarts heeft appellant op het spreekuur van 25 augustus 2010 onderzocht en had bij de beoordeling de beschikking over de informatie van internist dr. G. Schrey van
23 juli 2010, die in opdracht van de rechtbank in de onder 1.2 genoemde procedure een medische expertise heeft verricht. Tevens was de verzekeringsarts bekend met de informatie van internist T. Wijlhuizen, verbonden aan het Vermoeidheid Centrum in Lelystad. Na het spreekuur heeft de verzekeringsarts aanleiding gezien aanvullende informatie op te vragen bij de behandelend longarts L.J. van Eijsden. Uit deze informatie blijkt volgens de verzekeringsarts dat na uitgebreid onderzoek geen ernstige aandoeningen zijn aangetoond, waarbij nog wordt vermeld dat voor de legionella-infectie geen fysiologische onderbouwing bestaat. Naast het deconditioneren en het overgewicht is er sprake van locomotorische beperkingen, een slaapapneusyndroom en gehoorproblemen. Deze klachten maken volgens de verzekeringsarts noodzakelijk dat beperkingen gesteld worden ten aanzien van maximale fysieke inspanningen. De vastgestelde beperkingen heeft de verzekeringsarts vervolgens vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 november 2010.
4.3.
Naar aanleiding van het bezwaarschrift van appellant heeft de bezwaarverzekeringsarts op 6 mei 2011 rapport uitgebracht, waarin deze op basis van dossierstudie tot de conclusie is gekomen dat geen aanleiding bestaat de eerder vastgestelde belastbaarheid van appellant te herzien.
4.4.
Naar aanleiding van het verhandelde ter zitting van de rechtbank van 28 november 2011 heeft de bezwaarverzekeringsarts nader gerapporteerd, nadat deze appellant op het spreekuur van 11 januari 2011 heeft gesproken. In het rapport van 13 januari 2012 heeft de bezwaarverzekeringsarts te kennen gegeven dat met de objectief aantoonbare afwijkingen aan de enkel, de heup en de knieën door de verzekeringsarts in voldoende mate rekening is gehouden. Dergelijke klachten zijn echter geen reden om een urenbeperking aan te nemen. Dit geldt volgens de bezwaarverzekeringsarts ook voor de klachten als gevolg van de
geheugen- en aandachtstoornissen. Deze zijn bij neurologisch testonderzoek niet geobjectiveerd en het slaapapneusyndroom is met apparatuur onder controle. Ook is het inspanningsvermogen van appellant in orde en is de legionella-infectie genezen. De gestelde diagnose CVS is een diagnose bij uitsluiting, wat inhoudt dat er geen verklaring bestaat voor de klachten van appellant. Dit betekent volgens de bezwaarverzekeringsarts niet dat deze klachten niet reëel of hinderlijk kunnen zijn, maar het betekent wel dat van een normale lichamelijke en geestelijke inspanning geen gezondheidsschade is te verwachten. Voorts is gebleken dat de melatonine bij appellant niet echt positief heeft gewerkt en dat betreffende het gebruik van de andere medicatie het middelen betreft waarvan de invloed op de rijvaardigheid betrekkelijk mild is en waarbij de gebruiker binnen enkele weken went aan deze bijwerkingen. Echter, gelet op de klachten van appellant, met name ook het slaapprobleem, is volgens de bezwaarverzekeringsarts een aanvullende beperking voor werken met nachtdiensten en onregelmatige diensten in de FML gewenst. De bezwaarverkeringsarts heeft deze aanvullende beperking vastgelegd in de gewijzigde FML van 13 januari 2012.
4.5.
De hiertegen in hoger beroep aangevoerde gronden kunnen niet leiden tot het oordeel dat dit inzichtelijk gemotiveerde standpunt van de bezwaarverzekeringsarts onjuist zou zijn. Daarbij wordt opgemerkt dat uit het rapport van de medisch adviseur van 15 augustus 2011 en de informatie van de neuroloog van 5 november 2012 op geen enkele wijze inzichtelijk wordt onderbouwd dat onvoldoende rekening is gehouden met de belastbaarheid van appellant, hetgeen ook geldt voor de enkele opmerking van neuroloog Smits in zijn brief van 20 maart 2012 dat hij sterk de indruk heeft dat appellant niet in staat is om meer te werken dan één of twee uur per dag. Hieruit volgt dat onvoldoende aanknopingspunten bestaan om niet uit te gaan van de belastbaarheid zoals weergegeven in de FML van 13 januari 2013.
4.5.1.
De arbeidsdeskundige heeft appellant geschikt geacht voor de functies van machinebediende inpak-verpakkingsmachine, administratief medewerker (beginnend) en chauffeur personenbusje/directiechauffeur. Met inachtneming van de FML van 13 januari 2013 heeft de bezwaararbeidsdeskundige deze functies beoordeeld en geconcludeerd dat deze voor appellant onverminderd geschikt kunnen worden geacht. Met het rapport van
22 november 2010 van de arbeidsdeskundige, in samenhang bezien met de rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige van 2 mei 2011 en 18 januari 2012, is ten slotte genoegzaam gemotiveerd waarom de belasting in de geduide functies geen overschrijdingen oplevert van de belastbaarheid van appellant.
5.
Hetgeen onder 4.2 tot en met 4.5.1 is overwogen leidt tot de slotsom dat het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 1 februari 2011 recht heeft op een WGA-vervolguitkering gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevochten, te worden bevestigd en het verzoek om vergoeding van wettelijke rente dient te worden afgewezen.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
  • wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 november 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) K.E. Haan
JvC