ECLI:NL:CRVB:2013:2549

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 november 2013
Publicatiedatum
25 november 2013
Zaaknummer
12-1334 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van bezwaar tegen informatieve brief inzake buitenwettelijke voorzieningen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, geboren op 6 juni 1964 en afkomstig uit Sierra Leone, had geen rechtmatig verblijf in Nederland en had op 19 oktober 2010 een aanvraag ingediend voor opvang en uitkering op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft op 27 april 2011 een besluit genomen met betrekking tot de aanvraag van appellant, waarbij het verzoek om buitenwettelijke voorzieningen werd afgewezen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen een informatieve brief van 16 september 2011, waarin het college verwees naar het eerdere besluit van 27 april 2011. Het college verklaarde dit bezwaar niet-ontvankelijk, omdat de brief geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen dit bestreden besluit ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de rechtbank terecht oordeelde dat de brief van 16 september 2011 geen besluit was, maar een informatieve brief. De Raad bevestigde dat het college met het besluit van 27 april 2011 al had beslist op het verzoek van appellant en dat de brief van 16 september 2011 enkel een verwijzing naar dit besluit bevatte. De Raad voegde toe dat de inhoudelijke gronden van appellant tegen de afwijzing van het verzoek om een buitenwettelijke voorziening in een andere procedure aan de orde waren gekomen.

Uiteindelijk heeft de Raad het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/1334 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de mondelinge uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 februari 2012, 11/4755 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.G. Fischer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met de zaken 11/6523 WMO, 11/3250 WWB en 11/6016 WWB, plaatsgevonden op 29 mei 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door
mr. Fischer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A. Brouwer.
Na de zitting zijn de zaken gesplitst en heeft de Raad het onderzoek in de onderhavige zaak heropend. De zaak is verwezen naar de meervoudige kamer.
Het onderzoek ter zitting heeft opnieuw plaatsgevonden op 10 oktober 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Fischer. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Pans.

OVERWEGINGEN

1.
De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren op 6 juni 1964 en afkomstig uit Sierra Leone, heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland.
1.2.
Op 19 oktober 2010 heeft appellant een aanvraag om opvang in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), om uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) alsmede om buitenwettelijke voorzieningen bij het college ingediend.
1.3.
Bij besluit van 27 april 2011 heeft het college onder verwijzing naar het aangehechte advies van de bezwaarschriftencommissie onder meer beslist op het verzoek van appellant om in aanmerking te komen voor buitenwettelijke voorzieningen. Daarbij is aangegeven dat het verzoek wordt opgevat als een beroep op het Fonds Gevolgen Vreemdelingenwetgeving en dat particulieren niet rechtstreeks een beroep op dit fonds kunnen doen. In het kader van dit fonds worden door de gemeente uitsluitend middelen beschikbaar gesteld aan maatschappelijke organisaties en instellingen die hulp bieden aan bepaalde groepen asielzoekers en vreemdelingen.
1.4.
Bij brief van 16 september 2011 heeft S. Bontekoning, Bestuurs- en Beleidsadviseur vreemdelingenbeleid, appellant meegedeeld dat hij van de Dienst Werk en Inkomen het verzoek heeft ontvangen nogmaals te beslissen op de aanvraag van 19 oktober 2010 voor zover het betreft ondersteuning uit het Fonds Gevolgen Vreemdelingenwetgeving. Bij brief van 23 september 2011 heeft appellante bezwaar gemaakt tegen deze brief.
1.5.
Bij besluit van 14 november 2011 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant tegen de brief van 16 september 2011 niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maar een informatieve brief waarin wordt verwezen naar het besluit van 27 april 2011.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, voor zover nu van belang, het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Samengevat is in hoger beroep naar voren gebracht dat het college een beslissing dient te nemen op het verzoek om buitenwettelijke voorzieningen, zodat appellant tegen dit besluit bezwaar kan maken.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In het onderhavige hoger beroep staat de vraag centraal of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de brief van het college van 16 september 2011 geen besluit inhoudt als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb, maar dat er sprake is van een informatieve brief.
4.2.
De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel berust. De Raad voegt hier het volgende aan toe. Met het besluit van 27 april 2011 heeft het college onder meer beslist op het verzoek van appellant om in aanmerking te komen voor buitenwettelijke voorzieningen. De brief van
16 september 2011 bevat alleen een verwijzing naar het besluit van 27 april 2011, welk besluit in rechte vaststaat.
4.3.
Ten overvloede wijst de Raad erop dat de inhoudelijke gronden van appellant tegen de afwijzing van het verzoek om een buitenwettelijke voorziening in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank over de afwijzing van de aanvraag voor toelating tot de maatschappelijke opvang ingevolge de Wmo aan de orde zijn gekomen. De Raad heeft in dit hoger beroep op 31 juli 2013 uitspraak gedaan (ECLI:NL:CRVB:2013:1369).
4.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en W.H. Bel en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 november 2013.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) J.C. Hoogendoorn
JvC