ECLI:NL:CRVB:2013:2543

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2013
Publicatiedatum
25 november 2013
Zaaknummer
12-2501 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor een persoonsgebonden budget (PGB) voor 25 uur Individuele Begeleiding op grond van de AWBZ

In deze zaak heeft appellant, die lijdt aan ADHD, een persoonlijkheidsstoornis NAO en cannabisafhankelijkheid, een aanvraag ingediend bij de Stichting Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor een persoonsgebonden budget (PGB) voor 25 uur Individuele Begeleiding op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). De aanvraag werd afgewezen door CIZ op 16 oktober 2009, omdat uit het indicatierapport bleek dat er nog behandelmogelijkheden waren. CIZ oordeelde dat het inzetten van AWBZ-zorg niet doelmatig was zolang er nog behandelmogelijkheden bestonden. Na bezwaar werd de afwijzing op 9 november 2010 gehandhaafd.

De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen de afwijzing op 3 juni 2011 gegrond, omdat uit informatie van de behandelend psychiater bleek dat de behandeling was afgesloten. CIZ liet daarop een nieuw rapport opstellen door de medisch adviseur, waaruit bleek dat appellant in augustus 2008 was terugverwezen naar zijn huisarts en dat hij zonder duidelijke reden was gestopt met de medicatie Concerta. CIZ handhaafde zijn besluit op 5 augustus 2011, waarbij werd gesteld dat behandeling op grond van de Zorgverzekeringswet (ZVW) voorrang had op AWBZ-zorg.

In hoger beroep voerde appellant aan dat zijn situatie niet was verslechterd en dat hij recht had op AWBZ-zorg. De Raad overwoog dat de psychiater niet had geconcludeerd dat de medicatie niet langer noodzakelijk was en dat de medisch adviseur van CIZ terecht had geconcludeerd dat appellant was gestopt met de behandeling. De Raad bevestigde dat, wanneer iemand geen behandeling wil terwijl deze beschikbaar is, de ZVW voorrang heeft op AWBZ-zorg. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn werd afgewezen, omdat de termijn niet was overschreden. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

Uitspraak

12/2501 AWBZ
Datum uitspraak: 19 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
28 maart 2012, 11/4478 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
Stichting Indicatiestelling Zorg (CIZ)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.C.F. Kramer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 november 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Kramer. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Henneveld.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft ADHD, een persoonlijkheidsstoornis NAO en is cannabisafhankelijk. In september 2009 heeft hij bij CIZ een aanvraag ingediend ertoe strekkende dat aan hem een persoonsgebonden budget (PGB) voor 25 uur Individuele Begeleiding op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) zou worden toegekend.
1.2. CIZ heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 16 oktober 2009. CIZ heeft hierbij overwogen dat uit het indicatierapport bleek dat er nog behandelmogelijkheden waren. Het inzetten van AWBZ-zorg is niet doelmatig, zolang er nog behandelmogelijkheden zijn. Na bezwaar heeft CIZ de afwijzing gehandhaafd bij besluit van 9 november 2010.
1.3. Het tegen dit besluit ingestelde beroep heeft de rechtbank bij uitspraak van 3 juni 2011, nummer 10/6141, gegrond verklaard omdat uit informatie van de behandelend psychiater opgemaakt kon worden dat de behandeling was afgesloten en dat appellant in augustus 2008 was terugverwezen naar zijn huisarts. De rechtbank oordeelde dat uit het door de medisch adviseur van CIZ in de bezwaarfase opgemaakte rapport onvoldoende bleek dat daarmee rekening was gehouden.
1.4. Naar aanleiding van de uitspraak van 3 juni 2011 heeft CIZ een nader rapport laten opstellen door de medisch adviseur. Uit dit rapport van 5 juli 2011 blijkt dat appellant van zijn behandelend psychiater het medicijn Concerta voorgeschreven heeft gekregen en dat daarmee in augustus 2008 een dermate stabiele situatie was bereikt dat de behandeling is afgesloten en appellant voor het voorschrijven van Concerta is terugverwezen naar de huisarts. Uit informatie van de huisarts bleek voorts dat appellant zich niet bij de huisarts had gemeld en derhalve met de medicatie is gestopt zonder dat hiervoor een duidelijke reden was aan te wijzen.
1.5. In een nieuw besluit van 5 augustus 2011 (bestreden besluit) heeft CIZ het bezwaar van appellant opnieuw ongegrond verklaard en de afwijzing gehandhaafd. CIZ overwoog hiertoe dat uit het nadere medische advies van 5 juli 2011 bleek dat behandeling op grond van de Zorgverzekeringswet (ZVW) vooralsnog voorliggend was op AWBZ-zorg.
2.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij het niet eens is met het oordeel van de rechtbank. Appellant stelt dat, omdat zijn situatie ten opzichte van augustus 2008 niet is verslechterd ondanks het feit dat hij is gestopt met het nemen van Concerta, hij net als destijds is aangewezen op AWBZ-zorg. Ter zitting heeft appellant daaraan toegevoegd dat hij niet is terugverwezen naar de huisarts in augustus 2008 opdat de huisarts het voorschrijven van Concerta integraal zou overnemen van de psychiater, maar dat dit medicijn in het vervolg, indien nodig door de huisarts voorgeschreven kon worden omdat appellant psychiatrisch uitbehandeld was.
3.2.
Tevens heeft appellant de Raad verzocht om vergoeding van immateriële schade, geleden als gevolg van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
4.
De Raad overweegt het volgende.
4.1.
De grond van appellant in hoger beroep zoals deze is vermeld in 3.1 treft geen doel.
4.2.
In de brief van de behandelend psychiater van 25 augustus 2008 aan de huisarts van appellant is vermeld dat de behandeling bestond uit een driemaandelijks medicatiecontact en dat met de aldus voorgeschreven medicatie een redelijk resultaat was bereikt omdat appellant duidelijk rustiger en meer geconcentreerd was. Voorts verzoekt de psychiater de huisarts het voorschrijven van de medicatie over te nemen omdat er al langere tijd sprake was van een stabiele situatie. Hieruit volgt geenszins dat de psychiater van mening was dat de medicatie
- en daarmee de behandeling - niet langer noodzakelijk was. Dat de medicatie niet langer zou worden verstrekt door de psychiater maar door de huisarts brengt niet met zich mee dat geen sprake meer is van behandeling.
4.3.
De medisch adviseur van CIZ heeft derhalve op goede gronden geconcludeerd dat appellant, tegen het advies van de psychiater in, is gestopt met de behandeling met Concerta. In de situatie dat iemand geen behandeling wil terwijl deze wel beschikbaar is, medicamenteus of anderszins, ligt behandeling op grond van de ZVW vóór op AWBZ-zorg. De Raad heeft zich hier al eerder over uitgesproken, onder meer in zijn uitspraak van
20 januari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL3215.
4.4.
Voor de overige problematiek van appellant - problemen in de steungroep, werkproblemen, problemen in de sociale omgeving en financiële problemen - zijn eveneens voorliggende voorzieningen, zoals voorzieningen op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning, maatschappelijk werk, job coaching en sociaalpsychiatrische hulpverlening.
4.5.
Uit 4.1 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5.
Het verzoek om schadevergoeding als bedoeld in 3.2 komt niet voor inwilliging in aanmerking, omdat sedert het indienen van het bezwaarschrift op 20 november 2009 minder dan vier jaar is verstreken op de dag van deze uitspraak, zodat de redelijke termijn niet is geschonden.
6.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 november 2013.
(getekend) J. Brand
(getekend) D.E.P.M. Bary
GdJ