[appellant], (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 23 april 2007, 06/2048 (hierna: aangevallen uitspraak)
Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg, gevestigd te Driebergen, (hierna: CIZ)
Datum uitspraak: 20 januari 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 december 2009. Voor appellant is verschenen mr. ing. J.G. van Ek, advocaat te Heerlen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Benedictus, werkzaam bij CIZ.
1. Voor een overzicht van feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellant heeft in 1987 een operatie ondergaan aan zijn linkerhand. Bij deze operatie is een pees uit zijn ringvinger verwijderd. Appellant heeft op 22 juli 2004 een aanvraag ingediend voor een indicatie voor huishoudelijke verzorging op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ).
1.2. Bij besluit van 31 januari 2005 heeft CIZ de aanvraag van appellant afgewezen. CIZ heeft zich op het standpunt gesteld dat uit onderzoek is gebleken dat in de situatie van appellant onvoldoende gezondheidsproblemen en hieruit voortvloeiende beperkingen zijn vastgesteld.
2. Bij besluit van 26 april 2006 heeft CIZ - onder verwijzing naar de rapportage van M.J.A.M.M. Corsius, arts bij CIZ, van 25 oktober 2005 en het advies van het College voor zorgverzekeringen van 25 april 2006 - de afwijzing van de aanvraag van appellant gehandhaafd, omdat de aandoening die de oorzaak vormt voor de beperkingen het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden nog behandelmogelijkheden biedt.
3.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 26 april 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op basis van de medische gegevens geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het oordeel van de medisch adviseur Corsius of aan de zorgvuldigheid van zijn onderzoek. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat ook de door appellant overgelegde medische informatie inhoudt dat er nog geen zekerheid bestaat over een medische eindtoestand bij appellant.
3.2. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
Aangevoerd is, dat hij pijnklachten ondervindt aan beide handen en dat blijkens de medische informatie wel degelijk voor de linkerhand een eindtoestand aanwezig is. Hij verwijst daartoe naar een rapport van drs. P.G.W.M. Wuisman, neurofysioloog te Sittard, van 13 april 2007.
3.3 CIZ heeft gemotiveerd gepersisteerd bij zijn in het besluit van 26 april 2006
neergelegde standpunt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.1. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de AWBZ hebben verzekerden aanspraak op zorg ter voorkoming van ziekten en ter voorziening in hun geneeskundige behandeling, verpleging en verzorging. Tot deze zorg behoren voorzieningen tot behoud, herstel of ter bevordering van de arbeidsgeschiktheid of strekkende tot verbetering van levensomstandigheden, alsmede maatschappelijke dienstverlening.
4.1.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (hierna: Besluit) heeft de verzekerde aanspraak op huishoudelijke verzorging als bedoeld in artikel 3 van het Besluit.
4.1.3. Op grond van artikel 2, tweede lid, van het Besluit bestaat de aanspraak op zorg slechts voor zover de verzekerde, gelet op zijn behoefte en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening, daarop redelijkerwijs is aangewezen.
4.1.4. Op grond van artikel 3 van het Besluit omvat huishoudelijke verzorging het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden in verband met een somatische, geriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem die of dat leidt of dreigt te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van de verzekerde dan wel van de leefeenheid waartoe de verzekerde behoort, te verlenen door een instelling.
4.2.1. Mede ter nadere invulling van de begrippen ‘doelmatige zorgverlening’ en ‘redelijkerwijs aangewezen zijn’ in artikel 2, tweede lid, van het Besluit heeft CIZ beleid ontwikkeld dat is neergelegd in een reeks van protocollen, waaronder het Protocol Huishoudelijke verzorging april 2005 (hierna: PHV).
4.2.2. In paragraaf 1.8 van het PHV is bepaald dat, wanneer de aandoening die de oorzaak vormt voor de huishoudelijke beperkingen naar de mening van de (CIZ-)arts nog behandelmogelijkheden biedt, in de regel niet alleen huishoudelijke verzorging kan worden geïndiceerd. Wel kan huishoudelijke verzorging naast een te volgen behandeling of revalidatie worden geïndiceerd. Hierover is afstemming met de behandelaar nodig. Zo’n indicatie heeft dan in principe een korte geldigheidsduur, afgeleid van de duur van het behandel- of revalidatietraject.
4.2.3. De Raad is van oordeel dat dit beleid niet in strijd is met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel en dat het de grenzen van de redelijke beleidsbepaling niet te buiten gaat.
4.3. De Raad oordeelt met de rechtbank dat op basis van de medische informatie niet kan worden aangenomen dat er ten tijde in geding geen behandelmogelijkheden meer waren voor de door appellant ondervonden klachten aan zijn linkerhand. De Raad merkt daarbij op dat drs. C.A. Freundlich, plastisch chirurg te Sittard, blijkens diens rapportage van
9 oktober 2006, de door drs. L.V. Nanhekhan, plastisch chirurg te Maastricht, bij rapport van 13 oktober 2005 voorgestelde correctie in de vorm van een superficialis tenodese niet verstandig acht. Hij stelt evenwel voor om een arthrodese in functiestand te verrichten met als doel een verbetering van de functie van de linkerhand. Voorts heeft drs. W.T.A. Walraeven, anesthesioloog te Sittard, blijkens rapport van 10 januari 2007, een triggerpoint infiltratie als therapeutische behandelmogelijkheid voorgesteld. De verklaring van drs. Wuisman dat hij geen indicatie aanwezig acht voor een neurochirurgische interventie maakt dit niet anders, nu deze uitspraak is gedaan in afwachting van de resultaten van een lidocaine/cortiscosteroidinjectie in de rechterpols van appellant en betrekking heeft op klachten aan de polsen, ontstaan door een trauma nadat het besluit op bezwaar was genomen.
4.4. De Raad moet het er op basis van de onder 4.3 weergegeven medische informatie voor houden dat appellant ten tijde in geding geen behandeling wilde van zijn pijnklachten, terwijl niet vaststond dat voor deze klachten geen behandeling meer beschikbaar was. Met CIZ oordeelt de Raad dat onder die omstandigheden het inzetten van AWBZ-zorg als niet doelmatig moet worden aangemerkt.
4.5. Uit het onder 4.3 en 4.4 overwogene vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en H.C.P. Venema als leden, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 januari 2010.