ECLI:NL:CRVB:2013:2540

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 november 2013
Publicatiedatum
22 november 2013
Zaaknummer
12-405 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen besluit WIA-uitkering en geschiktheid functies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen besluiten van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn WIA-uitkering. Appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. Y. van der Linden, heeft in hoger beroep gesteld dat hij meer arbeidsongeschikt is dan door het Uwv is vastgesteld. Het Uwv heeft na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek geconcludeerd dat de arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 35% bedraagt en heeft zijn WGA-uitkering per 25 december 2010 beëindigd. Appellant heeft informatie overgelegd van zijn behandelend artsen, waarin hij stelt dat zijn beperkingen niet correct zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De bezwaarverzekeringsarts heeft de FML echter niet verder aangescherpt dan al was gedaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 november 2013 uitspraak gedaan. De Raad oordeelt dat het Uwv in zijn besluit van 2 oktober 2012 niet volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellant, maar dat de eerder vastgestelde belastbaarheid van appellant niet in twijfel kan worden getrokken. De Raad vernietigt het eerdere besluit van 24 maart 2011, verklaart het beroep tegen dat besluit gegrond en bevestigt het besluit van 2 oktober 2012. Tevens wordt het Uwv veroordeeld tot vergoeding van wettelijke rente aan appellant, maar het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn wordt afgewezen. De proceskosten van appellant worden door de Raad vergoed.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van de medische gegevens en de noodzaak voor het Uwv om adequaat te reageren op de ingediende bezwaren van appellanten. De Raad bevestigt dat de FML op juiste wijze is vastgesteld en dat de functies die aan appellant zijn voorgelegd, medisch geschikt zijn.

Uitspraak

12/405 WIA, 12/6295 WIA
Datum uitspraak: 8 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 december 2011, 11/1975 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant geeft mr. E. Wits, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op de namens appellant in hoger beroep overgelegde stukken heeft het Uwv bij rapport van de bezwaarverzekeringsarts een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Bij brief van 15 augustus 2012 heeft mr. Y. van der Linden, advocaat, de behandeling van het hoger beroep overgenomen en in aanvulling op de eerder ingediende gronden, een rapport van 23 augustus 2012 van E.C. van der Eijk, medisch adviseur, overgelegd.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het Uwv op 2 oktober 2012 een nieuwe beslissing op bezwaar genomen waarop partijen over en weer nog hebben gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2013. Namens appellant is verschenen mr. Van der Linden. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. M.W.L. Clemens.

OVERWEGINGEN

1.1. Het Uwv heeft na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek vastgesteld dat de mate van de arbeidsongeschiktheid van appellant minder dan 35% bedraagt. Bij besluit van 18 oktober 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 25 december 2010 geen recht meer heeft op een WGA-uitkering.
1.2. Bij besluit van 24 maart 2011 (besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar gericht tegen het besluit van 18 oktober 2010 ongegrond verklaard.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen besluit 1 ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant, ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij meer beperkt is als gevolg van zijn nek-, schouder/arm- en rug(pijn)klachten, informatie van de behandelend orthopedisch chirurg, neuroloog en fysiotherapeut overgelegd. Tevens heeft hij een rapport van 23 augustus 2012 van E.C. van der Eijk, verzekeringsarts/medisch adviseur, overgelegd. Deze heeft, kort gezegd, aangegeven dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) de items 4:6, “het werken met toetsenbord met muis”, en 4:21, “klimmen” eveneens beperkt moeten worden, omdat bij deze items het hoofd in een bepaalde stand gehouden moet worden terwijl appellant, zoals blijkt uit item 5:8 in de FML, beperkt wordt geacht op het “hoofd in een bepaalde stand houden tijdens het werk”. Voorts dient er volgens appellant een urenbeperking te worden aangenomen, omdat hij beperkt beschikbaar is voor een werkgever vanwege intensieve fysiotherapeutische behandelingen die drie à vier keer per week plaatsvinden. Deze behandelingen duren een uur en vinden, vanwege de openingstijden van de fysiotherapeut, overdag plaats. De daarbij behorende recuperatietijd en de daarmee gemoeide reistijd omdat de fysiotherapeut niet gevestigd is in de woonplaats van appellant, maken dat van een werkgever niet gevergd kan worden om appellant voltijds in dienst te nemen. Tot slot heeft appellant verzocht om schadevergoeding, bestaande uit wettelijke rente als ook wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3.2.
Naar aanleiding van het rapport van medisch adviseur Van der Eijk van 23 augustus 2012 heeft de bezwaarverzekeringsarts bij rapport van 7 september 2012 de FML aangescherpt ten aanzien van het hoofd in een bepaalde stand houden waarbij de tijdsduur is gemaximeerd op
4
uur per werkdag, niet langer dan 10 minuten achtereen. Ten aanzien van de overige items, het “klimmen” en “werken met toetsenbord en muis”, heeft de bezwaarverzekeringsarts verwoord dat deze geen aanscherping behoeven. Met de aangepaste FML van
7 september 2012 heeft de bezwaararbeidsdeskundige de eerder geduide functies bezien. Twee daarvan zijn niet geschikt te achten. Van de resterende vier functies, heeft de bezwaararbeidsdeskundige de medewerker logistieke input, de monteur
elektronica-assemblage en de handmatig uitvoerder afwerking bij een uitgeverij/drukkerij, aan de schatting ten grondslag gelegd. Dit levert een arbeidsongeschiktheid op van 40,29%.
3.3.
In overeenstemming met deze rapporten heeft het Uwv bij besluit van 2 oktober 2012 (besluit 2) appellant meegedeeld dat met ingang van 25 december 2010 het recht op een WGA-uitkering wordt voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Voorts is meegedeeld dat gelet op artikel 60, derde lid, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), de inkomenseis eerst met ingang van 1 november 2012 wordt vastgesteld.
3.4.
Met een brief van 23 november 2012 heeft appellant een nadere reactie van Van der Eijk van 6 november 2012 overgelegd waaruit blijkt dat Van der Eijk zich niet kan vinden in de aangescherpte FML van 7 september 2012 zoals ten grondslag gelegd aan besluit 2. Onder verwijzing naar deze reactie heeft appellant aangevoerd dat op de items “klimmen” en “werken met toetsenbord en muis” beperkingen dienen te worden aangenomen en voorts heeft hij herhaald dat een urenbeperking dient te worden aangenomen.
4.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Nu het Uwv het in besluit 1 vervatte standpunt niet langer onderschrijft, komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. Gelet hierop moet het beroep tegen besluit 1 gegrond worden verklaard en dat besluit worden vernietigd.
4.2.
Besluit 2, waarmee blijkens de reactie van appellant niet volledig tegemoet is gekomen aan zijn beroep, dient met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6:18, 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht in de onderhavige procedure te worden betrokken.
4.3.
De bezwaarverzekeringsarts heeft in het rapport van 7 september 2012 inzichtelijk uiteengezet op welke wijze de items in de FML dienen te worden aangescherpt. Dat de items ten aanzien van het klimmen en het werken met toetsenbord en muis geen nadere aanscherping behoeven heeft de bezwaarverzekeringsarts in laatstgenoemd rapport en ook in het rapport van 6 december 2012 op juiste wijze en overtuigend toegelicht. Met name kan de uitleg van de bezwaarverzekeringsarts worden gevolgd dat de omstandigheid dat appellant, zoals blijkt uit item 5:8 in de FML, beperkt is geacht op “het hoofd in een bepaalde stand houden”, gelet op de Gebruikershandleiding CBBS bij de items 4:21 en 4:6, geen relevant gegeven vormt op grond waarvan beperkingen aangenomen dienen te worden op deze items.
4.4.
De te volgen fysiotherapeutische behandelingen vormen een onvoldoende onderbouwing voor het standpunt dat appellant zodanig beperkt beschikbaar is voor de arbeidsmarkt dat van een werkgever niet gevergd kan worden om hem voltijds in dienst te nemen. Niet valt in te zien dat de behandelingen door een fysiotherapeut niet ten minste deels in eigen tijd kunnen worden gevolgd waardoor van een werkgever te vergen is om appellant voltijds in dienst te nemen. Het rapport van 6 december 2012 van de bezwaarverzekeringsarts wordt onderschreven. Op basis van het aangevoerde heeft de Raad ook overigens in de gedingstukken geen aanknopingspunten gevonden te twijfelen aan de aangescherpte FML van 7 september 2012.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid is er geen aanleiding voor de veronderstelling dat de in aanmerking genomen functies niet in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. De bezwaararbeidsdeskundige heeft dit in zijn rapport van 17 september 2012, onder verwijzing naar de rapporten van 13 oktober 2010 en 22 maart 2011, voldoende toegelicht. Aldus moet de arbeidskundige grondslag van besluit 2 als toereikend worden beschouwd.
4.6.
Uit de overwegingen in 4.2 tot en met 4.5 volgt dat besluit 2 in rechte stand houdt zodat het beroep tegen dat besluit ongegrond moet worden verklaard.
5.1.
Het verzoek van appellant om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van wettelijke rente in verband met het alsnog voortzetten van de WGA-uitkering, komt, voor zover het Uwv dit al niet heeft vergoed naar aanleiding van het nemen van besluit 2, voor toewijzing in aanmerking. Voor de wijze waarop het Uwv de rente dient te berekenen, verwijst de Raad naar zijn uitspraak van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
5.2.
Het in het hoger beroepschrift gedane verzoek om schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM wijst de Raad af. Immers, vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift op 17 november 2010 - de relevante datum voor aanvang van de redelijke termijn - tot aan de datum van deze uitspraak, heeft de procedure minder dan de volgens de in de uitspraak van de Raad van 26 januari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009, toegestane duur van vier jaren geduurd.
6.
Wat betreft de procedure met betrekking tot besluit 1, wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden in beroep begroot op € 944,- (indiening beroepschrift en bijwonen zitting) aan verleende rechtsbijstand en in hoger beroep op € 944,- (indiening hoger beroepschrift en bijwonen zitting) aan verleende rechtsbijstand alsmede een bedrag van € 1.295,38 (rapport van 23 augustus 2012), totaal in hoger beroep € 2.239,38.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 24 maart 2011 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 2 oktober 2012 ongegrond;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding aan appellant van de wettelijke rente zoals in 5.1 van deze uitspraak is vermeld;
  • wijst het verzoek tot veroordeling van schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn af;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 3.183,38,-;
  • bepaalt dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht in beroep en in hoger beroep van in totaal € 153,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van K.E. Haan als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 november 2013.
(getekend) M.C. Bruning
(getekend) K.E. Haan

JL