In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 20 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de weigering van een WW-uitkering aan een betrokkene die na een disciplinaire straf van ongevraagd ontslag door het dagelijks bestuur van het Stadsdeel Zuid van de gemeente Amsterdam, in aanmerking kwam voor een uitkering. De betrokkene was werkzaam als chauffeur/belader en werd beschuldigd van ernstig plichtsverzuim, waaronder het niet opvolgen van voorschriften, intimidatie van een klant en verduistering. Het Uwv had de WW-uitkering aanvankelijk geweigerd op basis van verwijtbare werkloosheid, maar had later het bezwaar van de betrokkene gegrond verklaard en de uitkering toegekend. De rechtbank had het beroep van het stadsdeel tegen deze beslissing ongegrond verklaard.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de werkloosheid van de betrokkene wel degelijk een dringende reden vormde voor het ontslag, zoals bedoeld in artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek. De Raad concludeerde dat de betrokkene in overwegende mate verweten kon worden dat hij de verplichting om verwijtbare werkloosheid te voorkomen niet was nagekomen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van het stadsdeel gegrond, waardoor de weigering van de WW-uitkering door het Uwv in stand bleef. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de betrokkene, die op € 944,- werden begroot.
Deze uitspraak benadrukt het belang van de verplichtingen van werknemers in het kader van verwijtbare werkloosheid en de gevolgen van ernstig plichtsverzuim voor het recht op een WW-uitkering. De Raad heeft de beslissing van het Uwv bevestigd en de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd, waarmee de rechtspositie van de betrokkene in deze zaak werd herzien.