ECLI:NL:CRVB:2013:2446

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 november 2013
Publicatiedatum
14 november 2013
Zaaknummer
12-3205 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de korpschef van de politieregio Rotterdam-Rijnmond en de mogelijkheid tot het indienen van bedenkingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de korpschef van de politieregio Rotterdam-Rijnmond betrokken is. Appellante, die sinds 1989 in dienst is van de politieregio, had bedenkingen geuit tegen haar beoordeling die op 14 september 2010 was vastgesteld. De beoordeling was gebaseerd op haar functioneren in de periode van 28 september 2009 tot en met 31 maart 2010. Appellante had haar bedenkingen per e-mail op 5 augustus 2010 kenbaar gemaakt, maar deze e-mail bevatte geen inhoudelijke toelichting. De beoordelingsautoriteit had appellante de gelegenheid moeten geven om dit verzuim te herstellen door haar een termijn te stellen voor een nadere toelichting. Dit was van essentieel belang voor de vaststelling van de beoordeling, en appellante had op basis van eerdere ervaringen mogen verwachten dat haar deze gelegenheid zou worden geboden.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de korpschef niet had gehandeld in overeenstemming met het Beoordelingsreglement, dat vereist dat medewerkers de mogelijkheid krijgen om bedenkingen mondeling toe te lichten. De Raad vernietigde de uitspraak van de rechtbank en herstelde het besluit van 14 september 2010, omdat het gebrek niet kon worden hersteld bij een nieuwe beslissing op bezwaar. De Raad veroordeelde de korpschef tot vergoeding van de kosten die appellante had gemaakt in verband met het bezwaar en het hoger beroep, en bepaalde dat het college het griffierecht moest vergoeden.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter. De uitspraak vond plaats op 14 november 2013, en de Raad concludeerde dat de korpschef in de kosten van appellante moest worden veroordeeld tot een totaalbedrag van € 1.888,-.

Uitspraak

12/3205 AW
Datum uitspraak: 14 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 april 2012, 11/2510 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
korpsbeheerder van de politieregio Rotterdam-Rijnmond, thans de korpschef van politie (korpschef)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. N.D. Dane, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 oktober 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Dane. De korpschef heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. D. Çevik en T. Topcu.

OVERWEGINGEN

1.
Ingevolge artikel 5 van de Wet van 12 juli 2012 tot invoering van de Politiewet 2012 en aanpassing van overige wetten aan die wet (Invoerings- en aanpassingswet Politiewet 2012, Stb. 2012, 316) is in dit geschil de korpschef in de plaats getreden van de korpsbeheerder van de politieregio Rotterdam-Rijnmond, ten name van wie het geding aanvankelijk is gevoerd. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de korpschef, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) de korpsbeheerder verstaan.
2.
Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
2.1.
Appellante was sinds 1 oktober 1989 in vaste dienst van de politieregio
Rotterdam-Rijnmond. Vanaf 28 september 2009 is appellante tijdelijk te werk gesteld in de functie van plaatsvervangend hoofd van de wijkpolitie van [district].
2.2.
Bij e-mail van 19 mei 2010 is aan appellante een beoordeling toegezonden over de periode van 28 september 2009 tot en met 31 maart 2010. Op 4 augustus 2010 heeft de leidinggevende van appellante deze beoordeling besproken met appellante en haar toenmalige gemachtigde. Deze gemachtigde heeft vervolgens bij e-mail van 5 augustus 2010 aan de leidinggevende laten weten dat appellante bedenkingen heeft tegen de beoordeling.
2.3.
De beoordeling is vastgesteld bij besluit van 14 september 2010 en na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 6 mei 2011 (bestreden besluit).
3.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de korpschef niet in strijd heeft gehandeld met het Beoordelingsreglement van de politie Rotterdam-Rijnmond (Beoordelingsreglement). De enkele mededeling dat appellante bedenkingen had tegen de beoordeling kan niet worden aangemerkt als het schriftelijk indienen van bedenkingen. Het had op de weg gelegen van de toenmalige gemachtigde van appellante om alsnog binnen de periode van twee weken na het beoordelingsgesprek van 4 augustus 2010 inhoudelijke bedenkingen kenbaar te maken. Nu de toenmalige gemachtigde dit heeft nagelaten, was de korpschef niet gehouden om eiseres op grond van artikel 8, tweede lid, van het Beoordelingsreglement in de gelegenheid te stellen om een mondelinge toelichting te geven naar aanleiding van de e-mail van 5 augustus 2010. Het hierop betrekking hebbende deel van het beroep is daarom ongegrond verklaard. De rechtbank volgt appellante wel in haar standpunt, voor zover hier van belang, dat aan het bestreden besluit geen volledige heroverweging ten grondslag heeft gelegen. Het beroep is in zoverre gegrond. Omdat de korpschef voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de inhoud van de beoordeling niet op onvoldoende gronden berust heeft de rechtbank, met bepalingen omtrent vergoeding van griffierecht en proceskosten, de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.
4.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover daarbij de rechtsgevolgen in stand zijn gelaten. Appellante heeft daartoe onder meer aangevoerd dat haar toenmalige gemachtigde bij e-mail van 5 augustus 2010 te kennen had gegeven dat hij bedenkingen had tegen de beoordeling. De korpschef had haar daarom, overeenkomstig artikel 8, tweede lid, van het Beoordelingsreglement in de gelegenheid moeten stellen tot het geven van een mondelinge toelichting.
5.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
In artikel 8, eerste lid, van het Beoordelingsreglement is bepaald dat binnen twee weken na het beoordelingsgesprek de medewerker schriftelijk bedenkingen tegen de beoordeling kan indienen bij de beoordelingsautoriteit. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de beoordelingsautoriteit de medewerker in de gelegenheid stelt om de bedenkingen mondeling toe te lichten.
5.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld CRvB 23 februari 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AV3351) zal van het ter bevordering van de objectiviteit geldende vereiste dat de beoordelingsautoriteit bij de vaststelling van de beoordeling kennisneemt van de zienswijze van de beoordeelde medewerker, gelet op dat uitgangspunt, niet te snel kunnen worden afgeweken.
5.3.
De e-mail van 5 augustus 2010 waarin melding wordt gemaakt van de bedenkingen van appellante tegen de beoordeling, bevatte geen inhoudelijke toelichting op deze bedenkingen. De beoordelingsautoriteit had appellante de gelegenheid moeten geven dit verzuim te herstellen door haar een termijn te stellen om haar bedenkingen nader toe te lichten. De beoordelingsautoriteit mocht dit niet achterwege laten, aangezien het kunnen indienen van bedenkingen bij de beoordelingsautoriteit van essentieel belang is voor de vaststelling van een beoordeling. Appellante mocht voorts verwachten dat haar die gelegenheid zou worden geboden, aangezien zij in oktober 2009, naar aanleiding van een eerdere beoordeling, schriftelijk in de gelegenheid is gesteld om haar commentaar op de beoordeling kenbaar te maken, waarbij aan haar daartoe een termijn is gesteld.
5.4.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep slaagt. De bespreking van de overige gronden van het hoger beroep kan daarom achterwege blijven. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten. Aangezien het gebrek van dien aard is dat herstel bij een nieuwe beslissing op bezwaar niet mogelijk is, zal het besluit van 14 september 2010 worden herroepen.
6.
Er bestaat aanleiding om de korpschef te veroordelen in de kosten die appellante in verband met de behandeling van het bezwaar en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden begroot op € 944,- in bezwaar en € 944,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover de rechtsgevolgen van het besluit van
6 mei 2011 in stand zijn gelaten;
- herroept het besluit van 14 september 2010 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt
van het besluit van 6 mei 2011;
- bepaalt dat het college aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal
€ 232,- vergoedt;
- veroordeelt de korpschef in de kosten van appellante tot een bedrag van € 1.888,-.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en E.J.M. Heijs en
C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van O.P.L. Hovens als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 november 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) O.P.L. Hovens

HD