ECLI:NL:CRVB:2013:2417

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 november 2013
Publicatiedatum
13 november 2013
Zaaknummer
11-6917 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een WAJONG-uitkering en de beoordeling van medische beperkingen

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAJONG-uitkering aan appellant, die op 15 december 2009 een aanvraag indiende wegens psychische klachten en verslavingsproblematiek. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft de aanvraag afgewezen, omdat appellant niet gedurende 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt was en geschikt werd geacht voor gangbare arbeid. Het Uwv heeft deze beslissing gebaseerd op verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek, en heeft het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank Assen heeft de beslissing van het Uwv bevestigd, waarbij werd overwogen dat er geen aanknopingspunten waren voor het oordeel dat de medische beperkingen van appellant niet juist waren vastgesteld.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat de medische beperkingen niet correct zijn vastgesteld. Appellant heeft stukken overgelegd van de GGZ en de Van der Reeschool, die volgens hem wel degelijk een oordeel geven over zijn situatie op 17-jarige leeftijd. De Raad voor de Rechtspraak heeft echter geoordeeld dat de overgelegde stukken geen nieuwe medische gegevens bevatten die de eerdere beoordelingen van het Uwv kunnen weerleggen.

De Raad heeft vastgesteld dat de informatie van de GGZ en de verklaring van de Van der Reeschool niet voldoende zijn om de medische beoordeling van het Uwv in twijfel te trekken. De Raad heeft de eerdere oordelen van de rechtbank en het Uwv onderschreven en geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor nader onderzoek door een medisch deskundige. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

11/6917 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van
19 oktober 2011, 11/559 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te[woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.W. Knottenbelt, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 5 maart 2013 heeft mr. I.M. Weijers, advocaat, zich gesteld als opvolgend gemachtigde van appellant.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juli 2013. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Weijers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant, geboren op [geboortedatum]1982, heeft op 15 december 2009 een aanvraag ingediend voor een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) wegens psychische klachten en verslavingsproblematiek. De aanvraag is op
21 december 2009 door het Uwv ontvangen.
1.2. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 17 februari 2010 aan appellant meegedeeld dat hij geen uitkering op grond van de Wajong krijgt, omdat hij vanaf 4 juli 1999 niet gedurende 52 weken onafgebroken arbeidsongeschikt is geweest en hij geschikt wordt geacht voor gangbare arbeid, zodat zijn mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 25% bedraagt.
1.3. Bij besluit van 3 september 2010 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 17 februari 2010 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen de rapporten van een bezwaarverzekeringsarts van 10 augustus 2010, en van een bezwaararbeidsdeskundige van 27 augustus 2010 ten grondslag.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat in de overgelegde stukken en in hetgeen appellant in beroep heeft aangevoerd geen aanknopingspunten kunnen worden gevonden voor het oordeel dat de medische beperkingen voor appellant niet juist zijn vastgesteld. Daartoe heeft de rechtbank verwezen naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 10 augustus 2010. De door appellant overgelegde stukken van de GGZ zien niet op de datum in geding, zodat daar naar het oordeel van de rechtbank niet die waarde aan kan worden gehecht die appellant eraan toegekend wenst te zien. Het door appellant overgelegde stuk van de Van der Reeschool - niet zijnde een medisch stuk - biedt geen grond voor twijfel aan de beoordeling van het Uwv van de mate van arbeidsongeschiktheid op appellants 17/18 jarige leeftijd. Uit dit stuk blijkt niet van meer of andere medische beperkingen dan waarmee het Uwv bij zijn besluit rekening heeft gehouden. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat de in geding zijnde beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant wat het arbeidskundig aspect betreft niet op goede gronden zou berusten.
3.
In hoger beroep heeft appellant (samengevat) aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn te vinden voor het oordeel dat de medische beperkingen voor appellant niet juist zijn vastgesteld. De overgelegde stukken van de GGZ en van de Van der Reeschool, in onderlinge samenhang bezien, geven wel degelijk een oordeel over de periode dat appellant 17 jaar werd. Voorts bestrijdt appellant dat het stuk van de Van der Reeschool niet medisch zou zijn, nu het stuk is gebaseerd op de expertise van deze school, waar een psychologische en medische begeleiding van zeer moeilijk opvoedbare leerlingen plaats vindt. De beperking in verband met het door appellant niet kunnen accepteren van autoriteit, is door de bezwaarverzekeringsarts onvoldoende in beschouwing genomen. Ten onrechte is appellant in staat geacht om, weliswaar met beperkingen, werkzaamheden in ondergeschiktheid te verrichten.
4.
De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Bij Wet van 3 december 2009 (Stb. 2009,580) is de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) gewijzigd met ingang van
1 januari 2010. Daarbij is onder meer de citeertitel van die wet gewijzigd in Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Bij bijlage bij de Beschikking van de Minister van Justitie van 22 december 2009 is de tekst van de Wet Wajong vernummerd
(Stb. 2009, 5820. Hoofdstuk 3 van de Wet Wajong bevat de bepalingen met betrekking tot het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering, zoals tot 1 januari 2010 was neergelegd in de Wajong. Artikel 3:6 van de Wet Wajong bepaalt dat de jonggehandicapte geen recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Wet Wajong als hij zijn aanvraag voor het eerst heeft ingediend op of na 1 januari 2010. Gelet op het bepaalde in artikel 3:6 van de Wet Wajong is de Raad nu van oordeel dat in het geval, zoals het onderhavige, waarbij een aanvraag voor een Wajong-uitkering is ingediend vóór 1 januari 2010 en het Uwv op die aanvraag heeft beslist na 1 januari 2010, het geschil beoordeeld dient te worden aan de hand van de bepalingen van hoofdstuk 3 van de Wet Wajong.
4.2.
Appellant heeft zijn standpunten in hoger beroep niet onderbouwd met nieuwe medische gegevens. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen over de medische en arbeidskundige beoordeling door het Uwv.
4.3.
Vastgesteld wordt dat in de door appellant overgelegde verklaring van de Van der Reeschool van 15 januari 2010, welke is ondertekend door een administratief medewerkster, wordt bevestigd dat appellant van 3 maart 1998 tot 13 december 1999 als leerling bij voornoemde school stond ingeschreven, dat het een school is voor zeer moeilijk opvoedbare kinderen met gedragsproblemen en dat niet mogelijk is gebleken appellant via een stage aan een baan te helpen. Daarmee bevat deze verklaring derhalve geen medische informatie met betrekking tot de situatie van appellant.
4.4.
De informatie van de GGZ waar appellant op wijst, betreft een intake verslag van GGZ Noord-Drenthe van 22 juli 2010, opgesteld door psychiater i.o. M. Heijstra en psychiater
C. ter Weeme, die appellant voor een intake zagen op 13 juli 2010. De op basis van het intakegesprek gestelde werkdiagnose ziet op de actuele medische toestand van appellant, zodat daaraan geen conclusies kunnen worden ontleend met betrekking tot de beperkingen van appellant omstreeks zijn 17e en 18e levensjaar.
4.5.
Er zijn geen aanknopingspunten in het dossier gevonden op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de medische beperkingen voor appellant door de (bezwaar)verzekeringsartsen niet juist zijn vastgesteld. Er is dan ook geen aanleiding voor een nader onderzoek door een medisch deskundige, zoals door appellant ter zitting is verzocht.
4.6.
Gelet op hetgeen in 4.2 tot en met 4.5 is overwogen slaagt het hoger beroep niet en dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
J.S. van der Kolk als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 november 2013.
(getekend) Ch. van Voorst
(getekend) S. Aalouili

NW