ECLI:NL:CRVB:2013:2398

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 oktober 2013
Publicatiedatum
13 november 2013
Zaaknummer
12-1410 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAJONG-uitkering en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft appellant op 27 augustus 2010 een uitkering ingevolge de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) aangevraagd vanwege psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft op 3 januari 2011 vastgesteld dat appellant geen recht heeft op een uitkering, omdat hij meer dan 75% van het minimumloon kan verdienen. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit werd op 28 april 2011 ongegrond verklaard. De rechtbank Groningen heeft in haar uitspraak van 19 januari 2012 het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen niet onzorgvuldig was en dat de bezwaararbeidsdeskundige overtuigend had aangetoond dat de functies voor appellant passend waren.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat er beperkingen hadden moeten worden aangenomen op het gebied van concentratie en het aantal te werken uren, en dat er onvoldoende aandacht was besteed aan de gevolgen van overbelasting door zijn psychische kwetsbaarheid. Appellant heeft rapporten overgelegd van psychiater/neuroloog C.J.F. Kemperman en arbeidsdeskundige W. Elsman, waarin werd gepleit voor een urenbeperking en een prikkelarme werkomgeving.

De Raad voor de Rechtspraak heeft de argumenten van appellant beoordeeld en geconcludeerd dat de verzekeringsartsen zorgvuldig hebben gehandeld. De bezwaarverzekeringsarts heeft de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op basis van de informatie van de behandelend psycholoog opgesteld en de beperkingen van appellant vastgesteld. De Raad heeft vastgesteld dat de bezwaararbeidsdeskundige de functies van productiemedewerker en administratief medewerker op een juiste manier heeft beoordeeld, en dat appellant minder dan 25% arbeidsongeschikt wordt geacht. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant.

Uitspraak

12/1410 WAJONG
Datum uitspraak: 30 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van
19 januari 2012, 11/527 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.S. Lassche, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2013. Voor appellant zijn verschenen mr. Lassche en W. Elsman. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant heeft op 27 augustus 2010 een uitkering ingevolge de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong) aangevraagd wegens psychische klachten.
1.2. Bij besluit van 3 januari 2011 heeft het Uwv vastgesteld dat appellant zestien weken na de dag waarop de aanvraag werd ingediend geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet Wajong omdat na onderzoek is gebleken dat appellant met werk meer dan 75% van het minimumloon kan verdienen.
1.3. Bij besluit van 28 april 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 3 januari 2010 ongegrond verklaard.
2.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe is - kort samengevat - overwogen dat geen aanleiding bestaat het door de verzekeringsartsen verrichte medische onderzoek onzorgvuldig te achten en er geen redenen zijn om aan de juistheid van de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts te twijfelen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft volgens de rechtbank vervolgens op overtuigende wijze inzichtelijk gemaakt waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies voor appellant passend worden geacht.
3.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat door de bezwaarverzekeringsarts beperkingen hadden moeten worden aangenomen op de aspecten concentreren en vasthouden van de aandacht en het aantal te werken uren. Ook had volgens appellant aandacht moeten worden besteed aan de gevolgen van overbelasting wegens de psychische kwetsbaarheid. Ter motivering van het standpunt dat een urenbeperking is geïndiceerd heeft appellant een rapport van psychiater/neuroloog C.J.F. Kemperman van 8 november 2012 en een rapport van arbeidsdeskundige Elsman van 18 maart 2013 overgelegd. Elsman heeft daarbij benadrukt dat appellant moet werken in een prikkelarme omgeving. Namens appellant is ter zitting ten slotte verzocht om een deskundige te benoemen teneinde meer duidelijkheid te verkrijgen omtrent de omvang van de urenbeperking.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De verzekeringsarts heeft appellant op het spreekuur van 11 oktober 2010 onderzocht en daarna informatie opgevraagd bij de huisarts van appellant en de behandelend psycholoog H.H. Pruiksma. Uit deze informatie blijkt onder meer dat sprake is van een aandachtsstoornis type ADHD. Op grond hiervan heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat bij appellant sprake is van verminderde benutbare mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek en heeft hij een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld.
4.3.
Naar aanleiding van het ingediende bezwaarschrift van appellant heeft de bezwaarverzekeringsarts dossieronderzoek verricht. Onder meer op grond van de informatie van de behandelend psycholoog heeft de bezwaarverzekeringsarts in het rapport van
7 april 2011 vermeld dat deze behandelaar grenzen heeft aangegeven waarbinnen appellant kan functioneren, te weten voldoende structuur, voldoende voorbereidings- en verwerkingsmogelijkheden, een zekere routinematigheid, heldere taakafbakening, appellant moet weten waar hij aan toe is, hij is niet flexibel inzetbaar en er mag geen sprake zijn van oplopende sociale spanning of groepsdruk. De bezwaarverzekeringsarts heeft de door de verzekeringsarts opgestelde FML beoordeeld en geconcludeerd dat, gelet op de door de behandelend psycholoog gestelde grenzen, in de rubriek sociaal functioneren de beperkingen op het vlak van conflicthantering en samenwerken ontbreken. De bezwaarverzekeringsarts heeft de FML op deze aspecten aangevuld en de zo vastgestelde beperkingen van appellant vastgelegd in de FML van 7 april 2011. Vorenstaande in aanmerking nemend kan niet worden geoordeeld dat sprake zou zijn van een onzorgvuldig medisch onderzoek door de betrokken verzekeringsartsen.
4.4.
Wat betreft de uitkomst van dit onderzoek wordt het volgende opgemerkt. In het rapport van 8 november 2012 heeft psychiater/neuroloog Kemperman uitgebreid verslag gedaan van zijn onderzoek van appellant op 3 oktober 2012. Kemperman heeft inzichtelijk gemotiveerd waarom hij zich in beginsel kan verenigen met de door de bezwaarverzekeringsarts in de FML van 7 april 2011 vastgestelde beperkingen, waarbij Kemperman geen aanleiding heeft gezien zich uit te laten over de geclaimde overgevoeligheid voor prikkels van appellant. Echter gelet op de gebleken kwetsbaarheid van appellant met een tendens tot decompensatie bij een te grote duurbelasting zou het volgens Kemperman de voorkeur verdienen preventief een duurbeperking van zo’n 10 uur per week in te voeren. Hoewel de bezwaarverzekeringsarts in dit rapport geen aanknopingspunten heeft gevonden om zijn standpunt te wijzigen, heeft hij kennelijk aanleiding gezien om de bezwaararbeidsdeskundige onderzoek te laten doen naar de mate van arbeidsongeschiktheid, waarbij ervan moet worden uitgegaan dat appellant slechts ongeveer 30 uur per week kan werken. Bij de FML van
16 april 2013 heeft de bezwaarverzekeringsarts de FML van 7 april 2011 dan ook met deze urenbeperking aangevuld. In het licht van het vorenstaande en mede gelet op hetgeen ter zitting namens appellant te kennen is gegeven, wordt vastgesteld dat het rapport van Kemperman als uitgangspunt dient te gelden voor de onderhavige beoordeling. Hieruit volgt dat geen noodzaak wordt gezien een onafhankelijk deskundige te benoemen.
4.4.1.
Zoals blijkt uit het rapport van 24 april 2013 heeft de bezwaararbeidsdeskundige de schatting uiteindelijk gebaseerd op de functies van productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie, productiemedewerker industrie en administratief medewerker (beginnend). De bezwaararbeidsdeskundige heeft deze functies met inachtneming van de FML van 16 april 2013 beoordeeld en het verlies aan verdiencapaciteit berekend op 20%. Daarbij heeft hij opgemerkt dat in een aantal functies sprake is van een arbeidsomvang van 30,40 en 30,41 uur per week. Dit betreft echter een zeer marginale overschrijding welke mogelijk wordt geacht. Dit is gelet op het feit dat appellant geacht wordt ongeveer 30 uur per week te kunnen werken, afdoende gemotiveerd. De overige signaleringen op het resultaat functiebeoordeling zijn door de bezwaararbeidsdeskundige in bovengenoemd rapport eveneens voorzien van een inzichtelijke en toereikende motivering. In hetgeen overigens door appellant in hoger beroep is aangevoerd wordt geen aanleiding gezien om aan de juistheid van het oordeel van de bezwaararbeidsdeskundige te twijfelen.
4.4.2.
Gelet op de uitkomst van het arbeidskundig rapport van 24 april 2013 dat appellant minder dan 25% arbeidsongeschikt wordt geacht, wordt aanleiding gezien om de omstandigheid dat niet eerder dan bij dit rapport toereikend is gemotiveerd waarom deze functies voor appellant passend zijn te achten, te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht. Wel bestaat er daarom reden om het Uwv te veroordelen tot het vergoeden van de door appellant in beroep en hoger beroep gemaakte proceskosten wegens in beroep en hoger beroep verleende rechtsbijstand tot een bedrag van € 1.888,-. De gedeclareerde kosten voor het uitbrengen en inzenden van medische en arbeidskundige rapporten komen voor een bedrag van in totaal € 2.633,26 voor vergoeding in aanmerking.
5.
Hetgeen onder 4.2 tot en met 4.4.2 is overwogen leidt tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag groot € 4.521,26,
te betalen door het Uwv.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk als voorzitter en A.I. van der Kris en
K. Wentholt als leden, in tegenwoordigheid van J.C. Hoogendoorn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2013.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) J.C. Hoogendoorn

TM