ECLI:NL:CRVB:2013:2370
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijk verklaring beroep inzake vergoeding huishoudelijke hulp op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft appellante, geboren in 1938 in het voormalige Nederlands-Indië, beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Dit besluit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). Appellante is erkend als vervolgingsslachtoffer en heeft in het verleden een vergoeding voor huishoudelijke hulp en verzorgingshulp ontvangen. De zaak draait om de vraag of appellante recht heeft op uitbetaling van een vergoeding voor huishoudelijke hulp over de maand september 2012, nadat verweerder eerder had geweigerd om tot uitbetaling over te gaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat verweerder op 1 maart 2013 een nieuwe beslissing op bezwaar heeft genomen, maar dat deze niet geheel tegemoetkomt aan de bezwaren van appellante. De Raad heeft overwogen dat er geen procesbelang meer is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit, omdat de vergoeding voor huishoudelijke hulp over de maand september 2012 inmiddels is toegekend. De Raad heeft daarbij verwezen naar eerdere uitspraken en de voorwaarden voor het aannemen van procesbelang.
Uiteindelijk heeft de Raad het beroep tegen het besluit van 21 januari 2013 en het beroep tegen het besluit van 1 maart 2013 niet-ontvankelijk verklaard. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 472,-. De uitspraak is gedaan op 31 oktober 2013 door A. Beuker-Tilstra, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier.