In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 november 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de aanvraag van een nabestaandenuitkering en een halfwezenuitkering door een betrokkene, woonachtig in Marokko, na het overlijden van haar echtgenoot. De Sociale Verzekeringsbank had de aanvragen geweigerd op basis van het argument dat de echtgenoot ten tijde van zijn overlijden geen ingezetene van Nederland was, omdat hij in Marokko woonde. De rechtbank Amsterdam verwierp dit standpunt en oordeelde dat de echtgenoot wel degelijk een duurzame band met Nederland had, onderbouwd door zijn frequente verblijven in Nederland en de aanwezigheid van zijn kinderen daar.
In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de argumenten van de Sociale Verzekeringsbank opnieuw beoordeeld. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat de echtgenoot op het moment van zijn overlijden ook ingezetene van Nederland was. De Raad baseerde deze conclusie op de lange periode dat de echtgenoot in Nederland had gewoond, zijn dubbele nationaliteit, en het feit dat hij altijd toegang had tot een woning in Nederland. De Raad oordeelde dat de weigering van de uitkeringen onterecht was en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De Centrale Raad van Beroep heeft de Sociale Verzekeringsbank veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, die zijn vastgesteld op € 944,-. Tevens is er een griffierecht van € 156,- opgelegd aan de Sociale Verzekeringsbank. Deze uitspraak benadrukt het belang van de duurzame band van persoonlijke aard tussen een betrokkene en Nederland bij de beoordeling van het ingezetenschap en het recht op uitkeringen onder de Algemene nabestaandenwet.