ECLI:NL:CRVB:2013:2335

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 oktober 2013
Publicatiedatum
7 november 2013
Zaaknummer
13-1666 BESLU
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuurs- en rechterlijke fase

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 oktober 2013 uitspraak gedaan over een verzoek tot schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in zowel de bestuurlijke als de rechterlijke fase. De verzoeker, woonachtig in de Verenigde Staten, had beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op zijn bezwaar tegen een besluit van de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling van 8 juli 2008. Na een eerdere uitspraak op 18 april 2013, waarin het onderzoek werd heropend, heeft de Raad vastgesteld dat er een overschrijding van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden. De Raad concludeerde dat er meer dan vier jaar was verstreken sinds de ontvangst van het bezwaarschrift op 15 juli 2008, wat aanzienlijk langer is dan de in beginsel geldende termijn van tweeënhalf jaar voor procedures in twee instanties.

De Staat der Nederlanden heeft erkend dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase met een jaar en vijf maanden is overschreden, en heeft een schadevergoeding van € 1.500,- aangeboden, waar de verzoeker mee instemde. De Commissie heeft ook erkend dat de behandeling van het bezwaar te lang heeft geduurd en verzocht om een schadevergoeding in goede justitie. De Raad heeft vastgesteld dat de overschrijding in de bestuurlijke fase bijna een jaar bedroeg en heeft de verzoeker een schadevergoeding van € 1.000,- toegewezen, bovenop de € 1.500,- van de Staat.

Daarnaast heeft de Raad de Staat en de Commissie veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de verzoeker, die in totaal € 472,- bedragen. De uitspraak benadrukt het belang van het waarborgen van redelijke termijnen in juridische procedures en de gevolgen van overschrijdingen daarvan voor de betrokken partijen.

Uitspraak

13/1666 BESLU, 13/1667 BESLU, 13/1770 BESLU en 13/1771 BESLU
Datum uitspraak: 31 oktober 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[Verzoeker] te[woonplaats] (U.S.A.) (verzoeker)
de Staat der Nederlanden (de Minister van Veiligheid en Justitie) (Staat)
de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling (commissie)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. J.C.M. van Berkel, advocaat, beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit op het bezwaar van betrokkene tegen een besluit van de commissie van 8 juli 2008. Bij besluit van 30 december 2009 heeft de commissie alsnog op dit bezwaar beslist.
Bij uitspraak van 18 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ7887, heeft de Raad op het beroep van verzoeker beslist. Daarbij heeft de Raad bepaald dat het onderzoek wordt heropend onder de in het dictum van de uitspraak genoemde nummers ter voorbereiding van een nadere uitspraak over de gevraagde schadevergoeding in verband met een mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Namens de Staat heeft drs. B.E.J. Klein Schiphorst een schriftelijke uiteenzetting gegeven en namens de commissie mr. L.H.G. Belleflamme.
Bij brieven van 28 juni 2013 en 18 juli 2013 is hierop namens betrokkene gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.
In zijn uitspraak van 18 april 2013 heeft de Raad vastgesteld dat vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift op 15 juli 2008 tot aan de datum van bedoelde uitspraak vier jaar en ruim negen maanden zijn verstreken. Dit is meer dan de twee en een half jaar die in beginsel geldt voor een procedure in twee instanties (zes maanden voor de bestuurlijke en twee jaar voor de rechterlijke fase). Voorts is vastgesteld dat het vermoeden bestaat dat de redelijke termijn in zowel de bestuurlijke als de rechterlijke fase is overschreden.
2.
Namens de Staat is erkend dat de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6 EVRM, in de rechterlijke fase met een jaar en vijf maanden is overschreden en dat betrokkene in verband hiermee een vergoeding van € 1.500,- toekomt. Betrokkene kan zich hierin vinden.
3.
Ook de commissie heeft erkend dat de behandeling van het bezwaar tussen de een en anderhalf jaar in beslag heeft genomen, waarmee de termijn van zes maanden is overschreden. Zij heeft de Raad verzocht de hoogte van de schadevergoeding in goede justitie te bepalen en om daarbij rekening te houden met het gewicht van de zaak. Volgens de commissie was in deze zaak sprake van een complexe pensioenmaterie die een vergaand onderzoek noodzakelijk maakte.
4.
De Raad overweegt als volgt.
4.1.
Vaststaat dat zowel in de rechterlijke als in de bestuurlijke fase sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn van in totaal ruim twee jaar en drie maanden, hetgeen bij een vergoeding van € 500,- per half jaar of een gedeelte daarvan leidt tot een maximale schadevergoeding van € 2.500,-.
4.2.
De Staat heeft een vergoeding van € 1.500,- toegekend in verband met een overschrijding in de rechterlijke fase. De overschrijding in de bestuurlijke fase bedraagt bijna één jaar. De Raad ziet in hetgeen de commissie heeft aangevoerd geen grond een behandelingsduur van langer dan zes maanden voor de bezwaarprocedure gerechtvaardigd te achten. Dit betekent dat verzoeker ten laste van de commissie een bedrag van € 1.000,- toekomt. De Raad zal de Staat en de commissie tot vergoeding van deze bedragen veroordelen.
5.
De Raad ziet tenslotte aanleiding om de Staat en de commissie te veroordelen in de proceskosten van verzoeker in deze procedure. Deze kosten worden voor zowel de Staat als de commissie begroot op € 236,- voor verleende rechtsbijstand, totaal dus € 472,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie) tot betaling aan
verzoeker van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.500,-;
- veroordeelt de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling tot betaling aan verzoeker van een vergoeding van schade tot
een bedrag van € 1.000,-;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie) in de
proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 236,-;
- veroordeelt de Commissie Algemene Oorlogsongevallenregeling in de proceskosten van
verzoeker tot een bedrag van € 236,-.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en R. Kooper en
B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 oktober 2013.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) S.K. Dekker

HD