ECLI:NL:CRVB:2013:2330

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 november 2013
Publicatiedatum
6 november 2013
Zaaknummer
12-4735 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WGA-uitkering en de vastgestelde beperkingen van appellant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant, die als heftruckchauffeur en schoonmaker werkte, meldde zich ziek op 8 september 2008 vanwege buik- en rugklachten. Na een aanvraag voor een WIA-uitkering, werd vastgesteld dat hij per 6 september 2010 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het Uwv kende hem later een WGA-uitkering toe, maar appellant was het niet eens met de vastgestelde beperkingen door de bezwaarverzekeringsarts. Hij stelde dat zijn beperkingen ernstiger waren dan vastgesteld, met klachten van de ziekte van Crohn, rug-, enkel- en knieklachten, en diabetes. Tijdens de zitting op 25 september 2013 werd appellant bijgestaan door zijn advocaat, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door een bezwaararbeidsdeskundige.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat er geen reden was om de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) te betwijfelen. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de bezwaarverzekeringsarts voldoende inzichtelijk had gemotiveerd dat er geen aanleiding was voor verdergaande beperkingen. Appellant had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die zijn standpunt onderbouwden. De Raad bevestigde dat de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit deugdelijk was, en dat de functies die aan appellant waren voorgehouden medisch passend waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

12/4735 WIA
Datum uitspraak: 6 november 2013
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
12 juli 2012, 11/1778 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.P. Kuhn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2013. Appellant is verschenen bijgestaan door mr. Kuhn. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. F.A. Steeman.

OVERWEGINGEN

1.1. Appellant was laatstelijk werkzaam als heftruckchauffeur voor 36 uur per week. Daarnaast was hij 13,5 uur per week werkzaam als schoonmaker. Op 8 september 2008 heeft appellant zich ziek gemeld voor dit werk vanwege buik- en rugklachten. Naar aanleiding van zijn aanvraag om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) per einde wachttijd heeft verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek plaatsgevonden. Bij besluit van 24 september 2010 heeft het Uwv appellant meegedeeld dat per 6 september 2010 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet WIA, aangezien hij op die datum minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.2. Bij besluit van 27 mei 2011 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 24 september 2010, onder verwijzing naar rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van 27 april 2011 en van de bezwaararbeidsdeskundige van
9 mei 2011, gegrond verklaard. Op grond van een herbeoordeling in bezwaar is appellant met ingang van 6 september 2010 voor 35 tot 80% arbeidsongeschikt geacht en is hem een
WGA-uitkering toegekend met een maximale uitkeringsduur tot en met 5 februari 2012.
2.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts vastgelegde beperkingen zoals die zijn weergegeven in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 27 april 2011. De conclusies die zijn getrokken door de bezwaarverzekeringsarts zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende inzichtelijk. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de bezwaarverzekeringsarts onvolledig is geweest in zijn onderzoek of dat het onderzoek overigens onzorgvuldig is geweest. Evenmin ziet zij aanknopingspunten om te concluderen dat de beperkingen van appellant op de datum in geding zijn onderschat. De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag is gebaseerd. Ook met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit komt de rechtbank tot het oordeel dat deze deugdelijk is. De bezwaararbeidsdeskundige heeft, na overleg met de bezwaarverzekeringsarts, in zijn rapport van 9 mei 2011 op adequate wijze toegelicht dat de aan appellant voorgehouden functies voor hem in medisch opzicht geschikt zijn.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant zich, evenals in beroep, op het standpunt gesteld dat hij meer beperkt is dan door de bezwaarverzekeringsarts wordt aangenomen. Volgens appellant heeft hij ernstige buikklachten als gevolg van een chronische darmontsteking
(ziekte van Crohn). Hij heeft naar hij stelt continu buikpijn en last van ernstige diarree. Appellant heeft ook rug-, enkel- en knieklachten, last van duizeligheid en diabetes. De gewrichtsklachten zijn naar zijn mening zodanig dat appellant wordt beperkt in staan, lopen en zitten; hij kan maar 15 minuten achtereen staan en lopen en maximaal 30 minuten achtereen zitten. Appellant acht zich door zijn beperkingen niet in staat de geduide functies uit te voeren.
3.2.
Ter zitting heeft appellant een aantal door de bezwaararbeidsdeskundige in zijn rapport van 9 mei 2011 gegeven toelichtingen op signaleringen verband houdend met een hoog werktempo en concentratie betwist. Appellant is aangewezen op een werksituatie zonder veelvuldige deadlines en productiepieken en op werk waarvoor geen hoog handelingstempo is vereist. In de functies inpakker (SBC-code 111190) en assemblage medewerker
(SBC-code 271130) is handelingstempo een kenmerkende belasting. Volgens de toelichting van de bezwaararbeidsdeskundige zijn de functies desondanks geschikt. Appellant acht de uitleg dat een dwingend werktempo iets anders is dan een hoog handelingstempo onbegrijpelijk. De functie textielproductenmaker (gordijnenatelier, SBC-code 111160) kent een kenmerkende belasting op productiepieken en deadlines. De conclusie van de bezwaararbeidsdeskundige dat dit voor appellant realiseerbaar is binnen de marge van zijn belastbaarheid valt voor appellant niet goed te begrijpen. Voorts heeft appellant te kennen gegeven dat er volgens de MDL-arts Bodegraven in medisch technische zin geen bezwaar bestaat tegen lichte, grotendeels zittende werkzaamheden, maar in de visie van appellant zijn de geduide werkzaamheden niet licht te noemen.
3.3.
In verweer heeft het Uwv aangevoerd dat appellant zijn standpunt dat de medische beperkingen onjuist zijn vastgesteld en dat hij 80 tot 100% arbeidsongeschikt is, niet heeft onderbouwd met nieuwe medische gegevens.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
De Raad volgt het oordeel van de rechtbank dat er geen reden is om de door de bezwaarverzekeringsarts in de FML van 27 april 2011 vastgestelde beperkingen voor onjuist te houden en onderschrijft de daartoe door de rechtbank gegeven overwegingen. Op basis van dossierstudie, eigen onderzoek en met meewegen van verkregen informatie uit de behandelend sector heeft de bezwaarverzekeringsarts inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat er geen aanleiding is om verdergaande beperkingen in de belastbaarheid van appellant aan te nemen. Hetgeen door appellant in hoger beroep is aangevoerd geeft geen reden voor een andersluitend oordeel nu hij geen medische onderbouwing heeft gegeven voor zijn standpunt dat de beperkingen als gevolg van zijn lichamelijke klachten zijn onderschat.
4.3.
Evenmin is er aanleiding om over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit een ander oordeel te geven dan de rechtbank. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapport van 9 mei 2011 de theoretische verdiencapaciteit van appellant berekend aan de hand van de functies inpakker handmatig (SBC-code 111190), textielproductenmaker
(SBC-code 111160) en samensteller kunststof en rubberindustrie (SBC-code 271130). Met genoemd rapport is inzichtelijk en verifieerbaar onderbouwd, waartoe nog nader overleg tussen de bezwaararbeidsdeskundige de bezwaarverzekeringsarts heeft plaatsgevonden, dat de geduide functies voor appellant in medisch opzicht passend zijn te achten.
4.4.
Naar aanleiding van hetgeen appellant ter zitting nog heeft aangevoerd voegt de Raad daar het volgende aan toe. De opmerkingen van appellant zijn bij gebrek aan onderbouwing niet anders te kwalificeren dan als het plaatsen van vraagtekens; ze komen in feite neer op een herhaald pleidooi voor het opnemen van meer beperkingen in de FML. Tot slot moet niet uit het oog worden verloren dat het hier gaat om een theoretische schatting. De vraag of appellant de functies in de praktijk zal kunnen verkrijgen komt in het kader van de Wet WIA niet aan de orde.
4.5.
Uit hetgeen onder 4.2 tot en met 4.4 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en
J.S. van der Kolk en G.W.B. van Westen als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 november 2013.
(getekend) C.P.J. Goorden
(getekend) H.J. Dekker
JvC